Op 28 februari 2020 presenteerden de Fellows van Het Scheepvaartmuseum hun onderzoek. Het fellowshipsprogramma stelde in 2019 twee onderzoekers in de gelegenheid om onderzoek te doen naar objecten uit de museumcollectie. Het was een gevarieerde middag waarop de resultaten van uiteenlopende onderzoeken voor het voetlicht werden gebracht, van uitgevonden tradities tot persoonsverwisselingen van admiralen uit de zeventiende eeuw.
Een opvallende persoonsverwisseling
Kunsthistoricus Isaäc Vogelsang begon zijn J.C.M. Warnsinck Fellowship met een wat brede onderzoeksvraag omdat hij de collectie admiraalsportretten in de collectie van het museum wilde onderzoeken. Hij werd gegrepen door één portret in het bijzonder, het portret van Piet Hein dat is toegeschreven aan Paulus Moreelse. In zijn presentatie stelde Vogelsang juist twee beweringen ter discussie: volgens hem werd het werk helemaal niet gemaakt door Moreelse en werd niet Piet Hein afgebeeld.
Eerst zette hij uiteen waarom het niet Piet Hein is die we op het schilderij zien. Aan de hand van contemporaine afbeeldingen zoals prenten bouwde Vogelsang een beeld op van Piet Hein. En opvallend genoeg leken die prenten totaal niet op de persoon op het schilderij. Vervolgens toonde Vogelsang een prent met portret van Piet Hein én Joost Trappen Blanckert. En die afbeelding leek wel erg veel op het geschilderde portret in de collectie van Het Scheepvaartmuseum. Hij liet vervolgens verschillende andere voorbeelden zijn waarin Piet Hein en Joost Trappen Blanckert verwisseld werden. Vervolgens maakte hij duidelijk waarom het toch echt geen Moreelse betrof.
Vogelsang noemde zijn vondst een wake-up call. De verwisseling staat volgens hem niet op zichzelf. Het is immers verleidelijk de naam van een grote schilder én admiraal aan schilderijen of andere objecten te verbinden. Zijn conclusie was dat er ongetwijfeld meerdere verwisselingen te vinden zijn, óók in de collectie van Het Scheepvaartmuseum.
Klinken op de Groenlandse visserij
Hierna presenteerde historica en J.C.M. Warnsinck Fellow Romy Beck haar onderzoek naar gelegenheidsglazen met gravures met scenes over de walvisvaart in de collectie van Het Scheepvaartmuseum. Deze kelkglazen uit de achttiende eeuw werden vaak rijkelijk gedecoreerd met verschillende scenes uit de walvisvaart: van het zoeken naar de walvissen tot het harpoeneren.
De scenes op de verschillende glazen vertonen grote gelijkenis. Zo zijn er verschillende glazen die op een bijna identieke manier dieren en schepen afbeelden. Deze beeldtaal trof Beck ook aan op andere objecten in de museumcollectie . Volgens Beck gaan deze glazen én verschillende andere uitingen terug op één prent over de walvisvaart uit het midden van de zeventiende eeuw.
In het tweede deel van haar presentatie ging Beck in op het culturele gebruik van de glazen. Volgens haar passen de ‘walvisglazen’ en hun gebruik in een bredere traditie in de Republiek. In verschillende bedrijfstakken werd met dergelijke glazen geklonken op het succes van de betreffende onderneming of de voorspoed van de Republiek in het algemeen. De walvisglazen werden dikwijls door reders aan commandeurs geschonken. Hoe kunstig ze ook gedecoreerd zijn, de glazen waren geen kunstvoorwerpen ter decoratie: het waren gebruiksvoorwerpen en daarmee waren ze een uiting van de maritieme identiteit van de Republiek.
Een verzonnen geschiedenis
De laatste spreekster, Geke Burger, was een enigszins vreemde eend in de bijt. Haar onderzoek deed zij namelijk niet als Fellow, maar zij presenteerde een samenvatting van haar masterscriptie. Burger was als stagiair eerder werkzaam bij Het Scheepvaartmuseum en in die rol hielp ze bij de samenstelling van de tentoonstelling ‘Republiek aan Zee’. Hierin zijn zogenaamde Blue Beads te zien. In haar scriptie zette ze haar tanden in de waarheden en onwaarheden van deze kralen uit Sint Eustatius.
Volgens de legende werden deze blauwe kralen namelijk gebruikt als betaalmiddel onder de tot slaaf gemaakten op het Nederlandse eiland. Ze zouden zijn gemaakt in Amsterdam en werden naar verluid geïntroduceerd door de WIC. Toen de slavernij in Nederland werd afgeschaft, gooiden de voormalige tot slaaf gemaakten de kralen en masse in zee om symbolisch het einde van de slavernij te markeerden. Omdat de kralen tegenwoordig nog aanspoelen, herinneren ze nog steeds aan de slavernij op het eiland. Daarnaast zijn ze een belangrijk toeristisch product geworden.
In haar presentatie toonde Burger aan dat er van dit verhaal weinig klopt. Materiaalonderzoek wees bijvoorbeeld uit dat de kralen van Duits glas geproduceerd zijn en in archieven vond Burger geen aanwijzingen voor het gebruik van Blue Beads als betaalmiddel. Sterker nog, de WIC gebruikte op beperkte schaal dollars of pesos als slavenloon. Dat de kralen blijven aanspoelen is volgens Burger te verklaren door een scheepswrak voor de kust van Sint Eustatius dat vol gepakt zit met de kralen. Het kan goed dat het wrak onderdeel was van de trans-Atlantische driehoek handel, maar totdat het schip geïdentificeerd wordt is daar weinig zinnigs over te zeggen. En zijn de Blue Beads als betaalmiddel, zoals Burger het verwoordde: ‘een verzonnen stukje geschiedenis’.
Nieuwe Fellows
Geke Burger zal bij de volgende fellowshipsmiddag weer een presentatie verzorgen. De komende periode onderzoekt zij als J.C.M. Warnsinck Fellow een recent verworven handschrift. Cora van de Poppe is historisch taalkundige en zal – eveneens als J.C.M. Warnsinck Fellow – onderzoek doen naar het taalgebruik in handschriften van verschillende admiralen in de Republiek.
Tim Streefkerk is als conservator verantwoordelijk voor de collectie kunstnijverheid en gebruiksvoorwerpen. Hij is werkzaam bij Het Scheepvaartmuseum.