Op donderdag 29 oktober 2020 is Jelle Jan Koopmans aan de Rijksuniversiteit Groningen gepromoveerd op zijn boek: Vrachtvaarders van Europa. Een onderzoek naar schippers afkomstig uit Makkum in Friesland van 1600 tot 1820. In deze blog zal Jelle Jan een aantal belangrijke conclusies uit zijn proefschrift afzetten tegen de bestaande maritieme literatuur. Jelle Jan: ‘Ik schrijf dit blog in zekere zin uit de losse pols, voor alle andere belangrijke conclusies, het achterliggende onderzoek en de literatuurverwijzingen verwijs ik graag naar het boek zelf’.
Verschuiving schippers van Oost naar West
Een belangrijke aanleiding tot het schrijven van dit proefschrift, en het NWO-onderzoeksproject: ‘The Ascent of the Frisians’, was gelegen in het historiografisch gegeven dat in de loop van de zeventiende eeuw de ligging van woonplaatsen van schippers van west naar oost begon te verschuiven. Globaal verschoof die van Amsterdam-Waterland naar het Noorderkwartier in Noord-Holland, naar Friesland en de Waddeneilanden en uiteindelijk naar Groningen en Noord-Duitsland. Een aantal historici heeft mogelijke verklaringen voor dit proces gegeven. Eén veelvoorkomende verklaring is dat de niet-maritieme nevenberoepen in West-Friesland gedurende de zeventiende eeuw ophielden te bestaan. Doordat deze niet-maritieme beroepen wegvielen konden deze niet langer met zeevarende beroepen worden gecombineerd waardoor er geen goedkope arbeidskrachten waren om in te zetten in de scheepvaart. Sommige historici zijn van mening dat deze beroepen in Friesland in de achttiende eeuw nog wel bestonden en daar vrachtvaart met agrarische werkzaamheden werd gecombineerd. Het proefschrift van Faber wees juist op het tegendeel. Zeevarende beroepen zouden in Friesland juist niet met andere beroepen worden gecombineerd. Uit het onderzoek voor mijn proefschrift is gebleken dat het beroep van schipper inderdaad zelden tot nooit met andere beroepen werd gecombineerd. Een combinatie tussen een agrarisch beroep en zeevarend beroep ligt al geheel niet voor de hand. De periode waarin gevaren werd, globaal van St. Pieter (14 februari) tot St. Nicolaas (5 december) is in beide sectoren verreweg de drukste periode waardoor beide beroepen niet te combineren zijn.
Er moet dus een andere oorzaak zijn voor het verschuiven van de woonplaatsen van schippers van oost naar west. De historicus Piet Boon heeft hiervoor een mogelijke verklaring aangegeven. Hij stelde dat de vrachtvaart in West-Friesland mogelijk is verdwenen door het opdrogen van kapitaal en investeringsbereidheid ten gevolge van oorlogen (m.n. de negenjarige oorlog 1688-1697 en de Spaanse successieoorlog (1701-1713) en kapingen. Reders gingen failliet of zochten naar sectoren waarin hun kapitaal minder risico liep. Hiermee sloeg Boon mijns inziens de spijker op de kop, al heeft hij dit argument niet tot in detail onderzocht. Uit dit proefschrift naar de Makkumer schippers is gebleken dat zij juist in en na deze periode kans zagen zich in te vechten in de Sontvaart. Als nieuwe spelers op de markt hadden zij minder last van de voorgaande oorlogen en conflicten. Vervolgens beleefden de Makkumer schippers een uitermate succesvolle periode in de Sontvaart. Het wrange is dat zij vervolgens door precies hetzelfde noodlot werden getroffen. Gedurende de voor de Republiek uiterst rampzalige verlopen Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) en de Franse Periode (1795-1815) werd hen het varen door de Engelsen onmogelijk gemaakt. De investeerders waaronder de van schipper tot reder en koopman opgeklommen Hylke Jans Kingma verloren hun interesse in de vrachtvaart en investeerden hun geld meer en meer in de nijverheid. Dit gold voor vele plaatsen in Friesland en op deze manier verschoven de woonplaatsen van schippers naar Groningen en Noord-Duitsland.
De drie conclusies van Scheltjens
Ook het onderzoek van de postdoc op dit onderzoeksproject Werner Scheltjens (2009, 2015) verdient meer aandacht en kan grotendeels door dit onderzoek worden ondersteund. Scheltjens doet minstens drie belangrijke vaststellingen. Allereerst moet de vrachtvaart volgens hem als zelfstandige economische activiteit worden onderzocht. Na de middeleeuwen werd de scheiding tussen handel en vrachtvaart steeds groter. Kort gezegd kwam het erop neer dat schippers steeds minder eigen handel bedreven en steeds vaker in dienst voeren van kooplieden uit andere steden. Deze belangrijke vaststelling kan door mijn onderzoek verder worden onderstreept. De Friese vrachtvaarders kregen door de scheiding tussen handel en vrachtvaart de mogelijkheid zich te manifesteren. Friesland had niet een enorme eigen handel en de Makkumer schippers voeren daardoor inderdaad veelal in opdracht van kooplieden uit Amsterdam, Danzig en Koningsbergen. Een ander belangrijk punt van Scheltjens gaat over de manier waarop de schippers aansluiting kregen op de markt voor maritiem transport. Hij beschrijft in dat verband een aantal estuaria. Voor Makkum gold dat de scheepvaart in deze plaats ontstond vanuit de lokale industrie. Schippers voeren turf aan in het dorp en voeren behoorlijke hoeveelheden bakstenen en kalk voornamelijk naar Amsterdam, maar ook naar andere plaatsen in de Republiek en naar Noord-Duitsland. Door contacten met kooplieden in Amsterdam en Hamburg wisten zij hun activiteiten en netwerk steeds te vergroten. Langzaam aan deden zij steeds meer plaatsen aan en leverden meer verschillende producten af. Zo wisten zij uit te groeien tot belangrijke spelers in de Europese vaart. De derde vaststelling van Scheltjens gaat over de negative lock in. Een fenomeen waardoor de schippers een specialisatie richting bepaalde plaatsen opbouwden en bij tegenslag het roer niet wisten om te gooien. Voor de Makkumer schippers gold dat zij in de achttiende eeuw behoorlijk actief waren, van Amsterdam en de vaart richting Danzig en Koningsbergen, met af en toe vaart richting Frankrijk. Toen deze routes minder vaak werden aangedaan wisten zij inderdaad niet naar andere routes over te schakelen.
Makkumer schippers
Een ander belangrijk aspect van dit onderzoek zijn de overlevingsstrategieën van de Makkumer schippers. Uit het onderzoek van Jan Willem Veluwenkamp (2000) naar kooplieden blijkt dat zij zich specialiseerden om kennis over bepaalde goederen en markten op te bouwen, vaste relaties onderhielden en deze relaties en expertise overgaven aan volgende generaties in de familie. Uit dit onderzoek naar de Makkumer schippers is inderdaad gebleken dat de schippers zich op bepaalde routes specialiseerden. Met name die tussen Amsterdam en Koningsbergen en Amsterdam en Danzig. Uiteraard wil dit niet zeggen dat de schippers allemaal eenduidig heen en weer voeren. Voor iedere individuele schipper zijn vele bestemmingen en producten te vinden. Maar het gros voer op deze routes. Het tweede punt is onderzocht aan de hand van de relaties van Hylke Jans Kingma en zelfs zijn vader. Uit de correspondentie blijkt dat zij inderdaad jarenlange relaties (geregeld langer dan 30 jaar) onderhielden met kooplieden in verschillende steden. Uit onderzoek naar verschillende schippersgenealogieën is gebleken dat zij het beroep van schipper vaak van vader op zoon werd doorgegeven.
Ik zou nog op vele andere conclusies van mijn onderzoek in willen gaan. Waaronder bijvoorbeeld de positie van Friesland in de Republiek, de ontwikkeling van de Vlekke Makkum, de achterliggende oorzaken in de landbouw en de redenen waarom de Republiek zo succesvol was in de zeevaart. Dit lukt echter niet in deze korte blog, maar ik verwijs u daarvoor graag naar het boek zelf, welke hier te bestellen is.
Bibliografie waarnaar in deze blog is verwezen:
Boon, P. A., Bouwers van de zee: zeevarenden van het Westfriese platteland c. 1680-1720 (Den Haag 1996).
Faber, J.A., Drie eeuwen Friesland, economische en sociale ontwikkelingen van 1500 tot 1800 (Leeuwarden 1973).
Scheltjens, W.F.Y., De invloed van ruimtelijke verandering op operationele strategieën in de vroeg-moderne Nederlandse scheepvaart. Een case-study over de Nederlandse scheepvaart in de Finse golf en op Archangel (Groningen 2009).
Scheltjens, W.F.Y., Dutch Deltas: Emergence, Functions and Structure of the Low Countries’ Maritime Transport System, ca 1300-1850 (Leiden 2015).
Veluwenkamp, J.W., Archangel. Nederlandse ondernemers in Rusland, 1550-1785 (Amsterdam 2000).
Bio: Jelle Jan Koopmans (Sneek 1984) studeerde economisch en sociale geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn scriptie ging over de economische en politieke elite van zijn geboortestad Sneek tussen 1870 en 1910. Vervolgens schreef hij een boek over de Rabobank in Noord-Drenthe tussen 1904 en 2008. Tijdens het promotieonderzoek schreef hij artikelen over Makkum, de familie Kingma en het Fries Partenbezit. Ook is hij al geruime tijd bestuurslid van de Wurkgroep Maritime Skiednis van de Fryske Akademy. Op 29 oktober 2020 promoveerde hij tot doctor op het proefschrift: Vrachtvaarders van Europa.