Blog: Walvisvaart in de zeventiende en achttiende eeuw – Reders, rederessen en commandeurs

Cover

Het is 13 november 1690. Drie heren zijn het onderwerp van een door de Amsterdamse notaris Adriaan van Santen op deze datum opgemaakte akte. Het zijn de Amsterdamse koopman en walvisreder Jan Pietersz van Tarelink, de Rotterdamse luitenant-admiraal Willem Bastiaensz Schepers die tevens haring- en walvisreder is, en ten slotte Jacob Arisz Tuckes uit De Rijp met als beroep commandeur. De twee reders sluiten met Jacob Tuckes een meerjarig contract af om vanaf 1692 als commandeur voor de beide reders naar Spitsbergen te zeilen.

Franse kapers versus Hollandse walvisvaarders

Dit contract laat zien hoe reders klaar staan om gezamenlijk een lang dienstverband aan te gaan met een topcommandeur. Van koopman Jan van Tarelink en admiraal Schepers zijn van dergelijke contracten meer voorbeelden te vinden waarbij zij gezamenlijk of met een andere reder een contract met een commandeur sluiten. De betrokken reders hebben parten in het schip waarop de commandeur het commando voert. Een aantal jaren is Van Tarelink de hoofdreder, daarna is Schepers dat weer. Jacob Tuckes zelf heeft weinig profijt van dit contract gehad. Of hij al in 1692 uitzeilde, is twijfelachtig. Er vertrokken in 1692 slechts 32 schepen naar het noorden. De frequente acties van Franse kapers hielden in die jaren veel walvisvaarders aan de wal. In 1693 wilde men het weer proberen. Er vertrokken dat jaar 89 walvisvaarders waaronder het schip van Jacob Tuckes. Het bleek zijn laatste reis te zijn. Achtervolgd door een aantal Franse kaperschepen vond er in de Berenbaai – een baai in de Straat van Hinlopen (deze zeestraat scheidt ruwweg het westelijk deel van de archipel van het oostelijk deel) – een zeeslag plaats tussen drie Franse kaperschepen en ongeveer 50 Hollandse Groenlandvaarders. Bij deze zeeslag, later omschreven als de meest noordelijke zeeslag die ooit op het noordelijke halfrond plaatsvond, kwam Jacob Tuckes om het leven, evenals drie andere commandeurs. Waarschijnlijk was Jacob Tuckes de admiraal-commandeur van het konvooi Groenlandvaarders en gaf hij leiding aan de strijd met de Fransen. Het was in die tijd gewoon om Groenlandvaarders uit te rusten met een aantal kleine scheepskanonnen en een van de commandeurs aan te wijzen als admiraal-commandeur. Na deze zeeslag wordt de naam Berenbaai ingeruild voor Treurenberg baai, een teken dat het een bloedige slag moet zijn geweest met veel slachtoffers.

Lodewijk XIV van Frankrijk als regisseur

Dit kaperverhaal is in uitgebreide vorm te lezen in het boek De walvisvaart in de 17e en 18e eeuw. Hollandse, Engelse en Franse bronnen zijn gebruikt om een chronologisch overzicht te kunnen geven van de voorbereiding, de zeeslag zelf en de afwikkeling. Een sleutelrol bij de Franse kaperacties speelde de Franse koning Lodewijk XIV. Naast de inzet van militaire middelen wilde hij Holland verzwakken door pijlers van hun florerende economie (onder meer de walvisvaart) te raken. Over de situatie in Holland werd Lodewijk goed geïnformeerd. Franse bronnen stellen dat in steden als Amsterdam informanten werkten die interessante wetenswaardigheden doorspeelden aan Franse kooplieden met banden in de kaapvaart en aan het Franse hof. De walvisvaart waarin Holland een dominante positie had, was voor hem daarom een logisch doelwit. Een vorm van hybride oorlogsvoering zouden we heden ten dage zeggen.

Schaalgrootte als winstmaker


Behalve Van Tarelink en Schepers benoemt het boek nog 22 koopmanfamilies die in deze twee eeuwen de Hollandse walvisvaart aan de top hielden. Mannen én vrouwen uit deze families organiseerden per rederij ten minste 100 walvisvaartuitredingen en waren ten minste veertig jaar actief. Amsterdam, de Zaanstreek en de Rotterdamse regio waren veelal de woonplaatsen van deze walvisreders. Voor de achttiende eeuw kunnen we hun belang kwantificeren. Te samen namen deze 23 reders 29% van het aantal walvisvaartuitredingen en een derde van de omzet voor hun rekening. Opmerkelijk is dat deze resultaten samengaan met een aandeel in de totale winst van zo’n 66%. Gemiddeld bedroeg het rendement van deze 23 reders 20% tegen 10% voor de gehele sector.


Walvisreders hadden een internationale focus

In totaal moeten er ongeveer 2.450 commandeurs zijn geweest die voor Hollandse reders naar Spitsbergen en Groenland zijn gezeild. Walvissen vangen en, wat Groenland betreft, ook handelen met de Inuits waren de opdrachten. Belangrijke regio’s waar commandeurs werden geworven, waren Den Helder/Huisduinen, de Zaanstreek en de Maas- en Lekregio. De Waddeneilanden waren echter nog belangrijker, ten minste als deze als één regio worden opgevat. Texel, Terschelling, Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog gezamenlijk hadden bij elkaar een kleine 450 commandeurs, iets meer dan de Zaanstreek en Den Helder/Huisduinen. Wanneer de Oost-Friese en Noord-Friese Waddeneilanden erbij betrokken worden, wordt het verschil groter, namelijk ruim 650 commandeurs voor alle Waddeneilanden tezamen. Met name vanuit de eilanden Borkum en Föhr kwamen veel commandeurs naar Holland. Omdat ook in die tijd arbeidsmigratie een normaal fenomeen was, valt er iets te zeggen om de Waddeneilanden als één regio te beschouwen. Tussen de eilanden werd volop verhuisd. Hollandse walvisreders keken naar de kwaliteit van het aanbod van zeelieden en waardeerden de uitstekende opleidingen op de Noord- en Oost-Friese eilanden. Met name Föhr had op dit gebied een naam hoog te houden. Toeval of niet, de beste commandeur (die de meeste walvissen ving) kwam niet uit Holland maar uit Föhr. Het was Matthijs Pietersz (alias ‘Gelukkige Matthijs’).

De contracten die Matthijs Pietersz met walvisreders afsloot, geven net als het contract van de Rijper Jacob Tuckes een mooi inkijkje in de strategie van deze reders. Zowel Hamburger als Hollandse reders waren hierbij betrokken. De al eerder genoemde reder Willem Schepers contracteerde Matthijs Pietersz voor lange tijd in zijn partenportefeuille, in samenwerking met de Hollandse en Hamburger reder Jan Cornelisz Beets (die zijn walvisrederij van Amsterdam verplaatste naar Hamburg en daar zijn rederij liet uitgroeien tot een van de grootsten van Europa) en de Hamburger reder Johann Wreede. Vanaf 1673 tot en met 1681 was Wreede de officiële reder. Vanaf 1682 tot en met 1690 zwaaide Willem Schepers de scepter. Vervolgens neemt tot 1697 de Hamburger walvisrederij van Jan Beets het stokje van Schepers over. Vanaf 1698 verschijnt Willem Schepers weer als reder.

Omgekeerd waren Hamburger reders actief in Holland; veelal passief als partenhouder, maar af en toe ook actief als reder. Zo beheerde de Bremer familie Meinertzhagen (eigenaren van een van de grootste Bremer walvisrederijen) via Jan van Meinertzhagen een walvisrederij in Amsterdam. Van 1697 tot 1706 organiseerde deze rederij een aantal walvisvaartuitredingen.

Gegevens boek

Karel Oosterling, De walvisvaart in de 17e en 18e eeuw. Voor het eerst in kaart gebracht: een vrijwel volledige lijst van commandeurs, walvisreders en walvisrederessen, 2023, 456 p. ISBN 9789464813791, € 39,99. Website: www.oudewalvisvaart.nl

Biografie

Karel Oosterling

De in Haarlem woonachtige econoom Karel Oosterling ontdekte bij genealogisch onderzoek dat hij afstamt van Amelander walvisvaarders. Het leidde tot een gedetailleerd naslagwerk over de walvisvaart in de zeventiende en achttiende eeuw.