Op vrijdag 8 december 2023 kwamen zo’n 120 geïnteresseerden naar Leystad om in Batavialand deel te nemen aan het programma van het vijftiende Glavimans Symposion. Sinds vorig jaar is er weer een actief bestuur van de Glavimans Stichting dat het Symposion samen met Batavialand nieuw leven in heeft geblazen.
Ochtendsessie
André van Holk leidde de ochtendsessie en heette iedereen van harte welkom. Hij memoreerde dat het allereerste Glavimans Symposion in 1985 werd georganiseerd. Destijds waren er 28 deelnemers, waarvan er sommigen nu ook aanwezig waren. Vervolgens presenteerde hij de bundel met de bijdragen van het veertiende Glavimans Symposion van vorig jaar. De eerste exemplaren werden uitgereikt aan Reinder Reinders, destijds de initiatiefnemer van de Glavimans Symposions, Astrid Hertog namens Batavialand en aan Björn Smit, teamleider van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Na afloop konden de deelnemers aan het Symposion van vorig jaar hun exemplaar van de bundel ophalen. Het Glavimans Symposion is mogelijk gemaakt door bijdragen van verschillende organisaties en bedrijven, zoals Batavialand, Stichting BOS, de RCE, Periplus Archeomare, RAAP, Baars-CIPRO, Buro de Brug en ADC Maritiem. Het thema van de dag van de historische maritieme archeologie was de straatvaart, de vaart door de Straat van Gibraltar. Daarover is nog maar weinig bekend, bijvoorbeeld in vergelijking tot bijvoorbeeld de Oostzeevaart.
Namens Batavialand heette Astrid Hertog de deelnemers vervolgens van harte welkom. Batavialand beheert een belangrijke maritiem-archeologische erfgoedcollectie en is partner in het Glavimans Symposion. Ze vertelde over de tentoonstelling ‘Mooi goed’, die in de entreehal van Batavialand te zien is en diverse wrakvondsten laat zien.
BZN 17
De eerste spreker van de dag was maritiem archeoloog Arent Vos. Zijn verhaal betrof het wrak BZN 17 alias het ‘Palmhoutwrak’. De meest bekende vondst van dit wrak is wel de bijzondere jurk, waarover zelfs een televisieprogramma is gemaakt. Vos gaf een kort overzicht van de onderzoeksresultaten tot nu toe. Een deel van de scheepsromp is nog intact. Delen van de scheepsconstructie steken uit, zoals dekbalken. Dendrochronologisch onderzoek geeft een datering aan dat het schip rond 1645 in de vaart kwam. Een dergelijk schip ging 15 à 25 jaar mee en daarmee komt een datering uit van tussen 1640 en 1670. Het vondstencomplex heeft ook dateringen aan, zoals een graadstok waarop 1636 staat en keramiek uit de periode 1640-1660. Aan de hand van Nederlands aardewerk, het Wapen van Amsterdam op een tinnen kan en een zegel met een leeuw met gekruiste ankers kan het wrak naar alle waarschijnlijkheid worden getypeerd als een Nederlands schip. Vanwege het redelijk zware geschut en geschutgereedschap gaf Vos aan dat het om een zwaarbewapende koopvaarder moet gaan. Schepen naar de Middellandse Zee moesten volgend plakkaten met richtlijnen goed bewapend zijn. De naam van het wrak is afgeleid van de 2 à 300 palmhouten stammetjes aan boord. Dit was een veel verhandeld product uit het Middellands Zeegebied. Aardewerk aan boord uit Toscane en Zuid-Frankrijk en restanten van Perzische tapijten wijzen hier ook op. Alles bij elkaar wijst dit erop dat het schip een Nederlandse straatvaarder moet zijn geweest.
BZN 9
Thijs Coenen, maritiem archeoloog, ging nader in op het wrak BZN 9, dat vanwege erosie met voorrang moest worden onderzocht. Bij Burgzand Noord, een deel van de rede van Texel, zijn talloze schepen vergaan. Sommige zijn geborgen, andere zijn geërodeerd. Nog steeds liggen daar enkele tientallen scheepswrakken. Doordat zand wegspoelt, komen wrakken vrij te liggen en daardoor zijn diverse vondsten boven water gehaald. BZN 9 is waarschijnlijk ook een straatvaarder en mogelijk zelfs vergaan in dezelfde storm en hetzelfde konvooi als BZN 17. Omdat het weggehaalde zand steeds terugspoelde, was het een logistieke uitdaging om onderzoek te kunnen doen. Delen van de scheepsconstructie zijn nog aanwezig. Gebleken is dat het wrak opengeklapt is, een stuurboordeel en het vlak zijn nog aanwezig. Aanvankelijk dacht men dat hieruit maar weinig interessante informatie af te leiden zou zijn, maar niets was minder waard. Door de binnenbetimmering en spiegelconstructie kon worden geconcludeerd dat het wellicht om een pinas zou gaan, maar in ieder geval niet om een fluitschip. Verder bleek veel touwwerk van de tuigage bewaard te zijn gebleven. Graan als lading wierp de vraag op of het een inkomend of uitgaand schip zou zijn. Ook werden veel visresten aangetroffen, wat zou kunnen duiden op gedroogde vis als voedselvoorraad. Dan zou het waarschijnlijk een uitgaand schip betreffen. De gegevens moeten volgens Coenen nog verder worden uitgewerkt tot een rapportage, maar aan de hand van de scheepsbouwkundige kenmerken kan het wrak worden vergeleken met andere straatvaarders.
Straatvaart 1660-1665
In haar lezing ging Marie-Christine Engels, zelfstandig onderzoeker en werkzaam bij het Stadsarchief Rotterdam, in op haar promotieonderzoek over de hernieuwde competitie in de straatvaart tussen 1660 en 1665. Tot 1500 was de straatvaart de spil in de Europese goederenhandel. Via havens als Venetië en Genua werden allerlei luxe artikelen verscheept. Die gingen eerst naar Brugge, later naar Antwerpen en daarna naar Amsterdam. Italië bleef interessant als leerschool, zonen van kooplieden werden hierheen gestuurd om het handelsvak te leren. De Middellandse Zee was een gebied met veel conflicten en oorlogen, waar in het westelijk deel kaapvaart werd bedreven en in het oosten Ottomanen handelsroutes blokkeerden. Er was altijd veel concurrentie, maar voor de Republiek waren de godsdienstoorlogen in Frankrijk en de binnenlandse conflicten in Engeland gunstige factoren. Scheepstypen op de Middellandse Zee waren vooral fluiten en kleine schepen die bulkgoederen vervoerden, zoals landbouwproducten en gezouten en gedroogde vis. In tijden van gevaar zette men grote en goed bewapende schepen in en ook konvooien. Om de kaapvaart te verminderen werden wisselende bondgenootschappen gesloten met de kapers.
Import Zuid-Europees keramiek
Nina Jaspers, buitenpromovendus aan de Universiteit Leiden, vertelde over de import van Zuid-Europees keramiek in de Lage Landen. Na de Tweede Wereldoorlog kwam hiervoor aandacht, aanvankelijk vooral van particuliere verzamelaars en vondsten door bodemwerkzaamheden, later pas vanuit de overheid en de academische wereld. Rond 1500 werd het eerste aardewerk geïmporteerd, vooral majolica en faience uit Spanje. Uit de periode 1500-1650 zijn in Nederlandse steden aardewerkvondsten gevonden uit Sevilla en Valencia en Portugal. Qua productie en decoraties is het een enorme verscheidenheid. Veel van dit aardewerk wordt ook gevonden aan boord van scheepwrakken. Vaak wordt het niet herkend en wordt wel voor Frans aardewerk aangezien. Herkomstbepaling is echter complex, omdat er veel onderlinge beïnvloeding was en omdat ambachtslieden zich verplaatsten. In archeologisch gedocumenteerde straatvaardersvondsten valt op dat Friesland bijna helemaal blanco is. Italiaanse en Franse faience wordt vooral aangetroffen in de kustprovincies en enigszins in het achterland. Veel is gered door amateurarcheologen. Concluderend gaf Jaspers aan dat het Nederlands bodemarchief de beste dataset ter wereld heeft voor dit type aardewerk. De Republiek was een economisch wereldcentrum en een belangrijke speler in de straatvaart. Verder was het Zuid-Europese keramiek hier populair.
Organisch materiaal in scheepswrakken
Na de lunch in restaurant De Taveerne trad Arent Vos op als middagvoorzitter. Archeobotanicus Henk van Haaster ging in op organisch materiaal in wrakvondsten. Bijna altijd zijn er wel botanische resten te vinden aan boord van scheepswrakken. Van Haaster behandelde in zijn verhaal een aantal bekende straatvaarders en de botanische vondsten daarin. Vaak zijn er in een lading aan boord, zoals graan, allerlei bijproducten te vinden, bijvoorbeeld stuifmeel, pollen en akkeronkruiden. Dit zijn bepalende indicatoren, want vinkenzaad bijvoorbeeld komt niet voor in Nederland. Door meer onderzoek te doen naar deze organische materialen aan boord kunnen herkomsten van schepen preciezer worden vastgesteld. Zo moeten Scheurrak SO1, Aanloop Molengat en BZN 14 uitgaande schepen zijn geweest, en BZN 2, Oostvoornse Meer, BZN 17 en BZN 9 inkomende schepen.
Ontwikkeling scheepsbouw
Vervolgens volgden er enkele pitches. De eerste was amateurarcheoloog Ernst Jongejan, die inging op het wrak van het linieschip Prins Willem. Dit schip verging op de Zuiderhaaks in 1781. Het wrak is recent ontdekt en het eerste verkennende onderzoek leverde de vondst van een groot aantal geschut, een groot anker, blokken en kogels op. Er zijn weinig houten delen zichtbaar en het geheel is waar aangetast door paalworm. Het bleek geen schip van de Royal Navy te zijn en door onderzoek kwam de Prins Willem, een linieschip van de Admiraliteit op de Maze, in beeld. Dit schip strandde door een fout van de loods op 14 september 1781. Bert Kremer en Ernie de Jong van de Stichting Archeos Fryslân deden verslag van de vondst van een scheepswrak in de Waddenzee. Vanwege de afmetingen van 31 meter lengte en 6 meter breedte werd gedacht aan een katschip. Een wrakdeel heeft een dubbele beplanking. De eerste laag is eiken, de tweede laag grenen. Zou dit wrakdeel met een dubbele beplanking betekenen dat het schip een dubbele huid had of was dit een bescherming tegen paalworm? In de scheepsbouwontwikkeling is dit geen tijdelijk fenomeen van overnaads- naar karveelbouw. Vervolgonderzoek en een nieuwe expeditie volgend jaar bieden wellicht een antwoord. Archeologiestudent Tara Pijpers was vorig jaar ook een van de sprekers. Toen vertelde zij over haar onderzoek naar kleding, die is gevonden in het Nederlandse scheepswrak Twee Gebroeders, dat is vergaan in 1876. Deze keer belichtte zij haar onderzoek naar de binnenbetimmering van het waterschip ZM 22. Op basis van bronnenonderzoek maakte ze drie papieren modellen als mogelijke reconstructie van de roef en de binnenbetimmering van het schip. De eerste reconstructie heeft een grote, halfronde vorm, van boord tot boord. De tweede heeft een verhoging door recht opstaande wanden met het deel boven de bun hoger dan bij het leefgedeelte. Bij de derde reconstructie is alleen het leefgedeelte overkapt. Welke constructie de juiste is kan mogelijk worden beantwoord aan de hand van onderzoek van de veldschool scheepsarcheologie.
Hergebruik van scheepshout
Ook archeologiestudent Kirsten Pollé was geen onbekende. Vorig jaar sprak zij over haar ervaringen bij de veldschool scheepsarcheologie vanwege het onderzoek naar het waterschip ZO 31 bij Zeewolde. Nu verzorgde zij een korte lezing over het hergebruik van scheepshout. Aan de hand van rapporten in het Archeologisch Informatiesysteem (Archis), een systeem voor het registreren en raadplegen van gegevens over archeologische onderzoeken, maakte ze een onderscheid in a. zeker hergebruik, b. mogelijk, c. geen, en d. onbekend/geen gegevens. Pollé concludeerde dat hergebruik van scheepshout onderhevig is aan complexe factoren, zoals urbanisatie. Hergebruik en de functie veranderen of de context verandert. De rapporten in Archis bevatten ook onvolledige informatie, want wat is het verschil tussen scheepshout en constructiehout? Ze pleitte daarom voor een ‘eerste hulp’ voor een beter herkenning van scheepshout.
Dendrochronologische monsters
Na de koffie- en theepauze ging Nicole Schoute van Vestigia in op het wrak op de rand van het Hoornse Hop. De vraag was of er sporen konden worden gevonden dat dit schip zou hebben deelgenomen aan de Slag op de Zuiderzee in 1573. Via diverse duikexpedities werden bijna geen vondsten gedaan. Enkele dendrochronologische monsters gaven een datering aan van na 1573. Een relatie met de zeeslag kon dus niet worden aangetoond. Maar wat was het dan wel? Aan de hand van de mastvoet die vrij ver vooraan staat en een vijftal dwarsschotten kwam men uit op een punter, maar dan wel een erg grote punter. Ook heeft het wrak kenmerken van een schuit, maar verder onderzoek is nodig voor een preciezere duiding. Maritiem archeoloog Robert de Hoop leidde vervolgens de film over de Klein Hollandia in. Dit schip is in 2019 ontdekt en het ligt voor de kust bij Eastbourne, Zuid-Engeland. Het schip is vergaan in 1672 tijdens de Derde Engelse Oorlog en heeft een dubbele huidbeplanking als extra versteviging. De vraag is of dat gebruikelijk was of omdat het is gerepareerd. De afmetingen zijn 38 meter lengte en 9,5 meter breedte. Er zijn zeker acht kanons aangetroffen met het wapen van de Admiraliteit op de Maze, o.a. van Cornelis Ouderogge. Om de kostbare en zeer gewilde kanonslopen te beschermen, worden deze gemarkeerd met een product dat – als het als gestolen goed wordt verhandeld – altijd te herleiden is, tot in het doucheputje (!). Voorlopig blijven ze echter veilig op de zeebodem liggen. Aan boord bevinden zich grote stukken Carraramarmer en het lage aantal stukken (normaal zouden er 44 kanons moeten zijn) is de vraag of het een admiraliteitsschip is of toch een bewapende koopvaarder.
Model van het scheepswrak van Capelle
Maritiem archeoloog Johan Opdebeeck was de laatste spreker. Zijn verhaal betrof het model van het scheepswrak van Capelle, dat is gebouwd door Cornelis Jan Glavimans (1795-1857), de naamgever van de Glavimans Stichting. Het oorspronkelijke scheepswrak werd in 1822 opgegraven. Het was 18 meter lang, 4 meter breed en 1,3 meter hoog en lag in de grond op een diepte van 3,5 meter. In de collecties van het Rijksmuseum en het Maritiem Museum Rotterdam zijn modellen van het schip van Capelle aanwezig. Met diverse digitaliseringssystemen maakte Opdebeeck 3D-modellen van de versie in het Rijksmuseum. Artec Leo bleek iets te ruw te zijn, meer voor grote objecten. Artec Spider gaf een bevredigend resultaat, is geschikt voor kleine objecten. De fotogrammetrie bleek ook een geschikte methode.
Meer onderzoek nodig
Vervolgens was er nog gelegenheid voor discussie en vragen. Geconcludeerd werd dat er nog steeds erg weinig aandacht is voor de straatvaart in vergelijking tot bijvoorbeeld de vaart op de Oostzee. De lezingen met hun gevarieerde onderwerpen gaven echter aan dat dit niet terecht is. Schepen voeren vaak op verschillende trajecten en zijn dus niet te scheiden qua vaargebied. De levendige discussie gaf ook aan dat er nog voldoende vragen en nieuwe onderwerpen zijn te bedenken, genoeg voor een programma voor een volgend Glavimans Symposion! Daar zagen de deelnemers nu al naar uit. Alle sprekers van de dag werden door André van Holk naar voren geroepen en kregen een presentje. Volgend jaar verschijnt weer een bundel met artikelen, gebaseerd op de presentaties. De afsluiting van de dag was een borrel in restaurant De Taveerne. Vandaag in Lelystad was iedereen ‘van de straat’.
Biografie
Ron Brand werkt als conservator bij het Maritiem Museum Rotterdam en is redacteur van het Maritiem Portal. Hij maakte ook de foto’s die bij de blog zijn geplaatst.