Blog: 28ste Museumsymposium gewijd aan de zeeschilderkunst

Friso Lammertse
©Twycer

Het alweer 28ste museumsymposium, dat de Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum en Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam op 18 november 2021 organiseerden, kon ondanks de strengere coronarestricties doorgang vinden. De middag stond – hoe kan het ook anders met een prachtige tentoonstelling Willem van de Velde & Zoon – in het teken van de zeeschilderkunst & het atelier van de Van de Veldes. Jeroen van der Vliet, hoofd collecties, heette iedereen welkom en vertelde dat met de tentoonstelling een lang gekoesterde wens van Het Scheepvaartmuseum eindelijk in vervulling kon gaan. Tot de eerste aankopen van Het Scheepvaartmuseum, dat in 1916 werd opgericht, behoorden al enkele schilderijen van Willem van de Velde de Jonge.

Techniek van de penschilderkunst

Friso Lammertse, conservator zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst van het Rijksmuseum, beet het spits af met een lezing over de techniek van de penschilderkunst. Lammertse is een expert op dit gebied en deed hier al veel onderzoek naar toen hij nog als conservator werkte bij Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Twee eigenhandige brieven getuigen ervan dat Van de Velde de Oude zichzelf zag als scheepstekenaar. Lammertse ging in op twee aspecten: hoe betrouwbaar zijn die penschilderijen en hoe zit het met die wonderlijke techniek? Penschilderijen zijn van een afstand niet goed zichtbaar, je moet ze juist van heel dichtbij bekijken, dan pas ontdek je de enorme rijkdom aan details. Het lijkt zodoende alsof Van de Velde er zelf bij was en dat was ook zo. Hij wordt tegenwoordig niet voor niets beschouwd als een embedded artist, iemand die aanwezig was, de situaties ter plaatse in ogenschouw nam en deze tekende op lange aaneengeplakte stukken papier. In een brief aan Jacob van Wassenaer Obdam schrijft Van de Velde de Oude in 1658 dat hij penschilderijen uit nieuwsgierigheid maakte. Hij hoopte dat er iets zou gebeuren en verkeerde daarom dicht in de nabijheid van opperbevelhebbers, in de verwachting dat hij een opdracht zou ontvangen. Of dat hij met de vloot mee kon reizen als een investering om later een schilderij te kunnen verkopen. Vanaf 1654 ging hij geregeld mee met de vloot en kreeg dan een galjoot toegewezen. Van de Velde de Oude bepaalde zelf waar dat heenvoer, tussen de vlooteenheden door. Wat weinigen weten is dat Van de Velde de Oude ook berichten doorgaf tussen de oorlogsschepen. Hij nam enorme rollen papier mee, van wel twee à drie meter lang. Hierop schetste hij snel met een grafietstift de vlootbewegingen en schreef er dan de naam van het schip of de schipper bij. Weer aan wal in het atelier werkte hij die schetsen dan verder uit. Niet altijd voer hij mee, na de Slag in de Sont (1658) bijvoorbeeld, ging hij betrokkenen interviewen. De agent Michel Le Blon bracht het werk van Willem van de Velde de Oude onder de aandacht van de Zweedse vlootvoogd Carl Gustaf Wrangel. Ook kreeg hij opdrachten vanuit Italië en Frankrijk. Het is nu nauwelijks voor te stellen, maar Van de Velde de Oude was in zijn tijd succesvoller dan Rembrandt. Voor een penschilderij vroeg hij 500 à 700 gulden. Door de unieke techniek die hij hanteerde, was hij een uniek persoon. Maar waarom nu penschilderijen? De eerder genoemde Le Blon schrijft in 1652 dat Van de Velde tekent alsof het een gravure is. De arceringen in een penschilderij lijken ook op die van een gravure. De lijntjes raken elkaar bijna nooit. Hendrick Goltzius en zijn stiefzoon Jacob Matham werkten in het begin van de zeventiende eeuw al met deze techniek van het imiteren van gravures om het vak te leren. Na hen gebeurt er een tijd niets, totdat Van de Velde in de jaren dertig van de zeventiende eeuw op perkament ging tekenen. Later stapte hij over naar doek. De penschilderijen bereiken grote afmetingen: 20 à 25 voet, zo’n 5,5 à 6 meter, maar dat is mogelijk opschepperij. Een andere kunstenaar die deze techniek hanteerde, was Experiens Sillemans. Hij drukte etsplaten af op papier en drukte dat nog natte papier dan af op panelen. Zijn werken verschillen in details, doordat hij delen van etsplaten combineerde. Het spel tussen gravure en tekening speelde een belangrijke rol. De vroegste werken van Van de Velde de Oude zijn alleen met pen getekend, later gebruikt hij ook een grijze wassing met waterverf. Het gaat ook om de virtuositeit. Er bestond in de zeventiende eeuw een diepe bewondering voor mensen die konden tekenen en schrijven. Schoolmeesters waren soms ook schoonschrijvers en konden met de pen in de hand soepele bewegingen maken. Penschilderijen konden ook worden schoongemaakt met een doek. De voorstelling liep dan niet uit. Er werd gediscussieerd over een bepaald bindmiddel, waardoor penschilderijen van anderen niet konden worden afgewassen. Van de Velde de Oude kreeg veel navolgers, maar die waren lang niet zo goed als hij. Alleen Ludolf Bakhuizen, die ook schoonschrijver en penschilder was, was misschien virtuozer.

Ontploffende en zinkende schepen

Michel van Duijnen deed als Johan Huizinga Fellow bij het Rijksmuseum in 2019-2020 onderzoek naar afbeeldingen van extreem lichamelijk geweld in zeestukken, een tot nu toe onderbelicht onderwerp.[1] Van Duijnen nam het gehoor mee in de wereld van ontploffende en zinkende schepen als gevolg van oorlogsgeweld op zee. Op de schilderijen van de Van de Veldes zien we die wel, maar lichamelijk geweld is niet altijd zichtbaar. We zien nauwelijks gewonden en niemand mist een arm of been. Dat is niet de realiteit van een gruwelijke zeeslag met kanongebulder en rondvliegende splinters. Bij de vroege, pionierende zeventiende-eeuwse zeeschilders zien we dat extreme geweld wel. Zeeschilders als Hendrick Vroom, Cornelis Claesz. van Wieringen en Adam Willaerts laten wel expliciet lichamelijk geweld zien met in detail afgeschoten armen en hoofden. Maar we zien dit alleen op grote schilderijen die in opdracht zijn vervaardigd voor admiraliteiten of stadsbesturen. Het schilderij van de ‘Slag bij Gibraltar’ door Van Wieringen in de collectie van Het Scheepvaartmuseum had een representatieve functie in een semi-openbare ruimte. Dergelijke schilderijen waren vaak giften en kregen de functie van visitekaartje. Het afgebeelde geweld met explosies was daar een bewust onderdeel van. De voorstelling moest indruk maken op de opdrachtgever. Het zijn expliciete beelden van menselijkheid en lichamelijkheid.

Waar kwam deze fascinatie vandaan? Zijn er andere bronnen te vinden waarin dit geweld ook voorkomt? Visuele bronnen zijn er weinig. Prenten die kort na een zeeslag werden gemaakt, tonen vaak alleen de schepen. Wel zien we het geweld ook in wandtapijten, zoals de Zeeuwse tapijten, die werden geweven naar ontwerpen van Vroom. Schilderkunst en tapijten overlappen elkaar derhalve, het zijn dure, prestigieuze kunstvoorwerpen die in opdracht werden gemaakt voor de elite. In schriftelijke bronnen klinkt geweld alom door. Geweld was overal, in geuzenliederen, gedichten en geschiedkundige werken. De gehele zeventiende eeuw door was er een fascinatie voor gewelddadige, bloederige en expliciete verhalen. Deze moeten worden opgevat als satirisch en anti-Spaans. Een bijzonder voorbeeld is het gedicht dat is geschreven op de kogel die admiraal Jacob van Heemskerk dodelijk verwondde tijdens de Slag bij Gibraltar. In de voorstellingen zijn het altijd Spaanse soldaten en matrozen waar het geweld is verbeeld. Deze schilderijen verschijnen aan het eind van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) als de strijd tegen Spanje weer zal opleven. Zeestukken met voorstellingen van zeeslagen spelen daarbij een nadrukkelijke rol. Het laten zien van verminkte lichamen laat zien dat de Republiek een soevereine staat was die recht had op het uitoefenen van geweld. Dit recht wordt op de Spaanse lichamen op de schilderijen geprofileerd.  Vanaf het midden van de zeventiende eeuw verdwijnt dit geweld op schilderijen, in teksten klinkt het geweld dan nog wel door. Er zijn diverse factoren voor het verdwijnen van het geweld uit de beeldcultuur. Artistieke conventies gingen een grotere rol spelen, er kwam een groter verschil tussen tekst en beeld, en de smaak van de elite verschoof. De macht was nu al gevestigd.

Restauraties

De derde en laatste spreker was Caroline van der Elst, zelfstandig schilderijenrestaurator. Ook zij moet een soepele hand hebben om haar werk te kunnen verrichten. Voor de tentoonstelling Willem van de Velde & Zoon restaureerde zij een schilderij van een episode uit de Slag in de Sont, dat deel uitmaakt van de collectie van het Stedelijk Museum Alkmaar. Van deze zeeslag zijn zeven à acht episodes bekend, die over meerdere collecties zijn verdeeld. Restauratie begint, zo betoogde Van der Elst, met vooronderzoek. Wat staat er in de literatuur? Zijn er eerdere restauraties bekend? Wat zeggen experts? Het eigenlijke restauratiewerk daarna bestaat dan uit het afnemen van de vernis, het verwijderen van oude retouches en overschilderingen, het opnieuw retoucheren en dan vernissen. Er kan ook materiaalonderzoek worden gedaan: verfdwarsdoorsneden, schraapsels, onderzoek tekenmaterialen. Het schilderij kende diverse problemen, de lucht was helder, terwijl het onderste deel donker was. Het was als het ware doorgeknipt. Penschilderijen hebben een voorbereidende, bruine laag om de ondergrond te egaliseren. Daarop wordt een witte, dekkende laag aangebracht van loodwit en krijt. Daarop wordt dan een laagje inkt aangebracht. Je kunt deze verschillende lagen goed zien op een dwarsdoorsnede van de verflaag. Van der Elst kwam ook eigenhandige veranderingen tegen die de schilder aanbracht tijdens het maken. Ook was er een figuur die niet geheel is getekend. Eigenhandige retouches van Van de Velde de Oude worden natuurlijk niet veranderd. Na de vernisafname bleek het contrast tussen boven en onder nog groter te zijn. Andere schilderijen dienden als voorbeeld voor de restauratie, maar Van der Elst garandeert niet dat het zeestuk nu is zoals het oorspronkelijk is geschilderd. Groot voordeel is dat de retouches reversibel zijn, ze kunnen eenvoudig weer worden verwijderd als er betere kennis beschikbaar is. Voor de techniek van het penschilderen ging ze na met welke pen Van de Velde heeft gewerkt. Een rietpen wordt snel zacht als deze in contact komt met water of inkt. Ze probeerde het daarom met een veer van een zwaan, gans en raaf. Eerst haalde ze de waslaag eraf en verhitte ze de pennen. Met een mes sneed ze er een punt aan. De pennen werden flexibel en met enige druk kon ze de punt platdrukken. De pennen van de zwaan en gans werkten het best. Ook experimenteerde ze met ijzergallusinkt, de inkt die Van de Velde gebruikte. Ze ontdekte dat Willem van de Velde soms wel drie of vier lijnen per millimeter zette! Het drogen en uitharden van de penschilderijen in de tijd van Van de Velde duurde zeker drie maanden. Het atelier van de Van de Veldes was nooit heel groot, maar ze moeten ongetwijfeld zijn geassisteerd door leerlingen.

Caroline van der Elst
©Twycer

Na een levendige discussie en talloze vragen werd het symposium afgesloten met een zittende borrel en kon men natuurlijk ook nog de tentoonstelling Willem van de Velde & Zoon bezichtigen. De conclusie is dat alle lezingen het gehoor uitnodigden om met je neus dicht (maar niet té dicht) op een schilderij te gaan zitten. Dan worden details ontdekt die anders ongezien blijven.

Biografie

Ron Brand werkt als conservator / registrator in het Maritiem Museum Rotterdam. Met enige regelmaat schrijft hij over maritiem-historische en kunsthistorische onderwerpen. Hij bereidt een proefschrift voor over het leven en werk van de Haarlemse zeeschilder Cornelis Claesz. van Wieringen (ca. 1575-1633).


[1] Het onderzoek van Michel van Duijnen is gepubliceerd in de uitgave Flying heads and snapping limbs. Imagining violence at sea in early seventeenth-century Dutch maritime art (Rijksmuseum Studies in History, vol. 3, 2021. ISBN 978-94-9266-026-8).