Blog: Glavimans Symposion op 9 december 2022 in Lelystad

Glavimans Stichting

Het Glavimans Symposion op 9 december 2022 in Lelystad stond in het teken van de scheepsarcheologie in Nederland. Vrijdag 9 december 2022 kwam bijna heel maritiem Nederland goed aan zijn trekken. In Wageningen kwamen die dag de liefhebbers van de scheepsbouw bijeen bij het MARIN (zie blog: Symposium ‘Scheepsbouw van verleden naar toekomst (1900-2050)’), en in Batavialand in Lelystad stond de scheepsarcheologie centraal. Zo’n 120 archeologisch, historisch en/of scheepsbouwkundig in de scheepsarcheologie geïnteresseerden, of ze nou vrijwilliger, student, of ervaren onderzoeker zijn, waren op het interessante en volle programma afgekomen.

Veertiende Glavimans Symposion

De Glavimans Stichting, genoemd naar de scheepsbouwkundige Cornelis Jan Glavimans (1795-1857), de Stichting BOS, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Stichting Erfgoedpark Batavialand organiseerden dit veertiende Glavimans Symposion, dag van de historische maritieme archeologie in Nederland. Na een aantal Symposionloze jaren kon het Glavimans Symposion nu eindelijk weer een keer worden georganiseerd.

Na het welkomstwoord door Astrid Hertog, de nieuwe directeur van Batavialand, sprak Reinder Reinders, de founding father van de Glavimans symposia, waarvan het eerste in 1985 werd gehouden. Als (inmiddels emeritus) hoogleraar archeologie van Eurazië aan de Rijksuniversiteit Groningen en belangrijker in deze context voormalig hoofd van de Afdeling Scheepsarcheologie van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, stond Reinders aan de basis van de symposia, die steeds in het teken stonden van een bepaald onderwerp. De daarbij verschenen publicaties zijn voor het grootste deel digitaal beschikbaar. In de roaring eighties van de vorige eeuw speelde een aantal zaken die leidden tot de organisatie van het eerste Glavimans Symposion in 1985. Dat waren een advies van de Monumentenraad, het KNOB-congres ‘Verantwoord onder Water’, de besluitvorming omtrent de Markerwaard en de discussie rond de opgraving van het VOC-schip ‘Amsterdam’.

Eerste scheepsarcheologische vondst in Nederland

Joran Smale, conservator van de maritieme collecties van Batavialand, droeg vervolgens een fragment voor uit ‘Het Kapelsche Wonder’, een anoniem gedicht uit 1823 over de opgraving van de eerste scheepsarcheologische vondst in Nederland, die werd uitgevoerd door Glavimans. Die opgraving vond plaats in Capelle in de Langstraat (Noord-Brabant) in 1822 en dus precies 200 jaar geleden! Het gedicht was voor de gelegenheid door de Glavimans Stichting opnieuw in een boekje uitgegeven en alle aanwezigen konden er daarvan een meenemen. Het boekje bevat ook een toelichting op het enigszins taaie gedicht en een beredeneerde bibliografie op het onderzoek uit 1822.

Initiatieven en toekomst

Daarna ging het symposion van start en trad professor André van Holk op als ochtendvoorzitter. Allereerst stelde hij het bestuur van de Glavimans Stichting voor. Naast de zittende leden Rob Oosting en hijzelf zijn er drie nieuwe energieke leden bijgekomen: Alice Overmeer, Arent Vos en Wouter Waldus. Die bestuursuitbreiding wierp gelijk zijn vruchten af in de vorm van de organisatie van deze dag. Van Holk dankte de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) voor de financiële ondersteuning en Batavialand voor het bieden van onderdak, faciliteiten en financiële ondersteuning. Daar bleef het niet bij, want er was ook sponsoring door Stichting Bos, ADC-Maritiem, Bureau De Brug, Periplus-Archeomare, Baars-Cipro en RAAP.

Van Holk gaf aan dat de toekomst van het symposion nauw verweven is met de toekomst van het onderzoek naar ons maritieme verleden. Maritieme geschiedenis is eigenlijk altijd een stabiele factor geweest. Maar er zijn ook nieuwe initiatieven, die duiden op gestegen interesse in dit vakgebied, zoals de oprichting van het Maritiem Portal en de uitgave van de Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland. Het verloop van de maritieme archeologie is altijd veel grilliger geweest, maar daarin is nu toch ook een stijgende lijn te bespeuren. De vondst van de jurk in het Palmhoutwrak heeft veel stof doen opwaaien: de kustprovincies hebben een brandbrief naar de minister gestuurd over de kwetsbare toestand van het maritiem erfgoed onder water; bij Batavialand heeft het toenmalige Steunpunt voor Archeologie en Monumenten Flevoland (SAMF), in samenwerking met de Missing Link een congres georganiseerd: ‘S.O.S., onze schepen vergaan twee keer’. Het Rijk heeft aan de oproep om meer mensen en middelen in te zetten, gevolg gegeven en een flink aantal nieuwe banen gecreëerd op het gebied van de maritieme archeologie en waterbodems. Daarnaast is de International Fieldschool for Maritime Archaeology Flevoland (IFMAF), die een BA en MA opleiding aan de RUG en een jaarlijkse fieldschool in Flevoland behelsde, in het strijdgewoel helaas gesneuveld. De fieldschool is nu trouwens overgenomen door de RCE (met een terrestrische en een onderwater variant). De opleiding in Groningen telde misschien maar een handjevol studenten; dit in tegenstelling tot de veldschool, maar het bijzondere is dat vrijwel alle afgestudeerden en een deel van de deelnemers aan de veldschool werkzaam zijn in de maritieme archeologie bij de RCE en bij bedrijven. De opleiding heeft dus net lang genoeg bestaan om te voorzien in de gestegen vraag naar maritiem archeologen! Dit onderstreept nog eens de noodzaak van een brede opleiding maritieme archeologie, bijvoorbeeld in combinatie met post-academisch onderwijs. Zo bestond nog veel langer het NISA (Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie), dat de bakermat was voor een hele generatie maritiem archeologen binnen en buiten Nederland. Het NISA is verloren gegaan in de reeks reorganisaties van de voorbije jaren.

Een andere belangrijke positieve ontwikkeling in de onderwaterarcheologie is de toenemende participatie van vrijwilligers in het onderzoek van scheepswrakken, zoals later te beluisteren viel in enkele bijdragen. Van Holk concludeerde dat het met de maritieme archeologie dus de goede kant op gaat, want last but not least is Batavialand aangewezen als Nationaal Scheepsarcheologisch Depot (NSD) en zijn daarvoor de benodigde middelen uitgetrokken. Hij sloot af met de verwachting dat het Glavimans Symposion een glorieuze toekomst beschoren moet zijn. Het zal een platform bieden waar nieuwe inzichten kunnen worden uitgewisseld en bediscussieerd; niet alleen voor beroepsarcheologen en studenten, maar juist ook voor vrijwilligers in de (onderwater)archeologie, gezien hun steeds belangrijker wordende rol.

Kanonnen in scheepswrakken

Glavimans bestuurder en maritiem archeoloog bij de RCE en Batavialand Arent Vos sprak daarna over kanonnen in scheepswrakken. Soms vind je allerlei kanonlopen in wrakken, ook gescheurde lopen als gevolg van ontploffingen, doorgezaagde kanonslopen of fragmenten daarvan. Dat hoeft dan niet per definitie een oorlogsschip te zijn. Het wrak kan ook van een schip zijn dat schroot vervoerde, bijvoorbeeld naar Zuid-Engeland om daar in de hoogovens om te smelten. Samen met andere wrakvondsten kan de lading beter worden gedetermineerd. De aanwezigheid van een houten rolpaard, kanonskogels, of geschutsgereedschap kan bijvoorbeeld weer wel wijzen op een oorlogsschip of een handelsschip met operationele bewapening. De conclusie van zijn betoog was dat 40 kanonnen aan boord nog geen oorlogsschip maken.

Geke Burger. Foto Ron Brand.

Scheurrak SO1

Geke Burger en Rik Lettany doen promotieonderzoek aan de Universiteit Leiden naar het Scheurrak SO1. Dit scheepswrak bij Texel werd in 1984 ontdekt en in de jaren 1987-1997 opgegraven. De scheepsconstructie en de inventaris bleken goed bewaard te zijn. Diverse deelonderzoeken zijn al verricht en ook tijdens eerdere Glavimans Symposions gepresenteerd. Er is echter nog geen overkoepelende analyse. De algemene interpretatie is dat het schip rond 1580-1585 is gebouwd met een dubbele huid, de lading Baltisch graan was bestemd voor Zuid-Europa, en het schip zonk in de kerstnacht van 1593. Het onderzoekproject bestaat uit twee delen: 1. De scheepsconstructie en de tuigage, en 2. De materiële cultuur. Rik Lettany legde uit dat schip karveel gebouwd is op z’n Hollands, een afwijkende bouwmethode in Nederland. Hij gaat het oordeel van Thijs Maarleveld tegen het licht houden. Maarleveld richtte zich op een gedeelte van het voorschip, dat niet een, maar een dubbele huidlaag heeft. Die extra versteviging wordt wel de ‘double Dutch solution’ genoemd. Lettany onderzocht ook andere scheepsdelen en zag daar dat de tweede huid een latere toevoeging is. Er zijn weinig historische bronnen, hij richt zich nu op nieuw bronnenmateriaal, zoals aanbestedingsakten. Geke Burger wil aan de hand van de inventaris van het scheepswrak de materiële cultuur van de Nederlanden tussen 1585 en 1602 in kaart brengen. De historische context biedt gegevens over de Straatvaart, en de schaalvergroting en specialisatie in de jaren 1590. Burger past de definitie van het maritieme cultuurlandschap door Christer Westerdahl, die uitgaat van een netwerk van zeeroutes en havens, zowel boven als onder water (later nog verder uitgebreid) toe op het onderzoek naar het vondstcomplex van het Scheurrak SO1. Onderzoek naar de vondsten en in archieven moeten leiden naar het landschap van Scheurrak SO1.

Queen Anne

Yftinus van Popta, onderzoeker maritieme archeologie aan de RUG, vertelde over hoe een Straatvaarder uit de vroege achttiende eeuw verging op de Zuiderzee: het verhaal achter het wrak van de Queen Anne. De voormalige Zuiderzee is een enorm scheepskerkhof met alleen al ruim 450 gevonden wrakken in de drooggelegde IJsselmeerpolders sinds 1942. In de gehele Zuiderzee liggen er talloos veel meer, zeker als je weet dat de Waddenzee vroeger ook tot de Zuiderzee werd gerekend. Nog regelmatig worden wrakken aangetroffen. Zo werd in het voorjaar van 2016 Rutten in de Noordoostpolder een groot scheepswrak aangetroffen. De Zuiderzee was daar te ondiep voor grote zeegaande schepen. Deze waren gebonden aan de diepere delen en bij storm konden ze sneller een droogte tegenkomen. Het schip was bewapend, maar had geen kanonnen aan boord. Enkele wrakdelen lagen een paar honderd meter verder. De scheepslading veronderstelt dat het een Straatvaarder is, een koopvaardijschip van 25-30 meter lang uit het begin van de achttiende eeuw. De meer dan 1.000 gevonden objecten bieden veel gegevens over het schip en de lading. De naam is niet bekend, maar vanwege de lepels met daarop de beeltenis van de Engelse Queen Anne is het wrak naar haar vernoemd. Het schip is over de lengte in tweeën gebroken, het bakboord- en stuurboorddeel liggen apart van elkaar. Omdat er vooralsnog geen bronnen zijn over de ondergang van het schip, ontwikkelde Van Popta op basis van de feiten een scenario van de gebeurtenissen, hoe het gegaan zou kunnen zijn. Het schip was te groot en stak te diep voor de ondiepe wateren van de Zuiderzee. In een zware storm zou het afgedreven zijn en aan lager wal geraakt. Een deel van de lading werd overboord gezet. Met volle zeilen, voor de wind, zou het schip daarna zijn vastgelopen en uiteengeslagen. Het maakte slagzij en het water stroomde naar binnen. Om zich te redden, verliet de bemanning het schip ijlings, zonder hun schoenen aan te trekken, omdat diverse paren in het wrak zijn aangetroffen. Van Popta werkt nog aan een podcast met het verhaal achter het wrak en een eindpublicatie.

Digitaal maritiem onderzoek

Hierna volgde een aantal korte pitches over digitaal maritiem onderzoek. Mirjam Kars, projectleider bij Portable Antiquities of the Netherlands (PAN) sprak over het doel van PAN: oudheidkundige vondsten in privé-bezit, met name metaalvondsten gevonden met behulp van een metaaldetector, te documenteren en online te publiceren, en zo de informatie over de vondsten en hun vondstlocatie beschikbaar te maken voor wetenschap, erfgoedonderzoek, musea en alle andere geïnteresseerden. Ze hoopt dat meer waterbodemvondsten worden gemeld. Robert de Hoop, maritiem onderzoeker bij de RCE, vertelde over Maritime Stepping Stones (MaSS). Deze website bevat Nederlandse wrakgegevens van over de hele wereld. Robert de Hoop is beheerder van MaSS. Het doel van de website is het vertellen van verhalen, MaSS gaat dus niet over vondsten. Publieksparticipatie is mogelijk en in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) wordt een wrakkentelling bijgehouden. Op dit moment zijn er ca. 1.650 wrakken bekend. De derde pitch werd verzorgd door Tomas Schuurbier van Tijdlab. Hij vond het scheepsbouwboek van Nicolaes Witsen uit 1671 een ‘onleesbaar’ boek, totdat hij Ab Hoving tegenkwam die het leesbaar had gemaakt. Op basis van de gegevens is een reconstructie in een 3D-animatie gemaakt van een pinas. Je kunt hiermee de verschillende bouwfasen van de shell-first methode bestuderen en als het ware over het schip lopen. Alles bij elkaar vormt de animatie een encyclopedie met veel informatie over de bouwwijze en de scheepsonderdelen. Er wordt ook gewerkt aan een module voor een fluitschip, maar het is veel werk!

Wilhelminasluis in Zaandam

Na de lunch in restaurant De Taveerne nam Arent Vos het stokje over van André van Holk voor het middagprogramma. Als middagvoorzitter introduceerde hij allereerst Piet Kleij, gemeentelijk archeoloog van Zaanstad, Wormerland en Oostzaan. Kleij nam het gehoor mee naar de Wilhelminasluis in Zaandam. Deze sluis vormt de scheiding tussen de Voorzaan en de Zaan. Op die plaats waren altijd veel scheepswerven gevestigd, tussen 1680 en 1780 meer dan tachtig. Maar op oude kaarten zijn die werven niet altijd afgebeeld en daarom zijn kaarten niet altijd betrouwbaar. In 2020 is de sluis uitgebaggerd en vergroot. Omdat de scheepvaart op de Zaan niet lang kon worden stilgelegd, was een opgraving niet mogelijk. Alleen de opgebaggerde modder en uitgegraven grond kon worden onderzocht en hierbij zijn wel 300.000 archeologische vondsten gedaan. Enkele specifieke maritieme vondsten waren o.a. een scheepsbouwersdissel, een pikhaak en het uiteinde van een graadstok. Ook beenderen van walvissen zijn teruggevonden, dat is niet zo vreemd, want de Zaanse scheepsbouw was nauw verbonden met de walvisvaart. Ook zijn gebruikte schijven van blokken gevonden en dit toont aan dat in de Zaanse scheepsbouw hergebruik heel gewoon was. De vondsten geven ook aan dat er veel toeleveringsbedrijven waren voor de scheepsbouw. Veel van die kleine, gespecialiseerde bedrijfjes komen niet altijd voor in de literatuur of in archieven. Ze maken echter wel onderdeel uit van de maritieme wereld van vroeger.

Hollandse markt van (scheeps)hout tussen 1500 en 1800

Victor Enthoven. Foto Ron Brand.

Hierna sprak historicus Victor Enthoven over de Hollandse markt van (scheeps)hout tussen 1500 en 1800. Er was sprake van verschillende houtmarkten: bouwhout, gekloofd hout (dat was vrij kort, bijvoorbeeld duigen voor tonnen, maar ook wagenschot voor de aftimmering van kajuiten), scheepshout (vooral eikenhout voor het scheepshol, zowel recht als gebogen), klein hout, rond- en masthout, en schuitegoed. Rond 1550/1570 verschoof de mobiliteit van scheepsbouwers naar die van houtleverantie. In de periode daarna, van 1550/1570 tot 1630/1640, kwam daar een ontwikkeling van de Nederlandse scheepsbouw bij. Deze was georganiseerd op een veel grotere schaal dan daarvoor. Lokaal hout was niet voorradig en moest worden aangevoerd. Hierbij voerde Enthoven een schilderij op van Cornelis Claesz. van Wieringen van het houthalen in een afgelegen fjord in Scandinavië. Het schilderij leest als een stripverhaal. Van de linkerkant worden gezaagde houten delen naar beneden gelaten, waar ze op het strand tot een vlot worden gemaakt. Daarna wordt het hout naar de schepen in de baai gebracht, waar het via een luik wordt ingeladen. Er zijn ook andere schilderijen van het laden van hout, maar die laten niets zien van scheepshout. Het Van Wieringen schilderij moet na 1610 worden gedateerd, omdat in 1602 een verbod kwam op de uitvoer van gezaagd Noors eiken. Scheepshout kwam daarna vooral uit Polen. Scheepshout maakte minder dan 10% uit van de houtmarkt. Het werd vooral in Zaandam verhandeld en niet zozeer in Amsterdam.

Aangespoeld hout

Scheepsarcheoloog Alice Overmeer ging in op aangespoeld scheepshout. Ze brak een lans voor deze vondsten op de grens van water en land, die eigenlijk nergens bij horen. Vaak ligt er na een storm wel iets van dit wrakhout op het strand, al wordt het niet altijd gemeld. Vaak maakt de dynamische omgeving, zoals de branding, de golfslag, eb en vloed en de vette klei nader onderzoek lastig. Vaak ontfermen vrijwilligers zich erover en zij doen goed werk wat registratie en rapportage betreft. Als voorbeeld behandelde Overmeer een aangespoeld stuk scheepshout op Terschelling, dat een deel overnaads gebouwd bleek, maar waarvan een ander deel gladboordig is. Dat is bijzonder, want het lijkt of het schip zodanig is gebouwd. Ze besloot met een oproep voor een actieplan voor deze toevalsvondsten, omdat er geen meldplicht is.

Recent onderzoek door studenten

Nu stonden er weer drie pitches op het programma, deze keer door studenten die recent onderzoek presenteerden. Als eerste vertelde de archeologiestudent Tara Pijpers over haar onderzoek naar kleding, die is gevonden in een Nederlands scheepswrak. In het in 1876 vergane schip Twee Gebroeders zijn ca. 20-30 kledingstukken aangetroffen, onder andere een linnen werkbroek en een ‘nette’ lakense broek. Waarschijnlijk had de schipper werkkleding bij zich, maar ook nette kleding. Vissers waren lange tijd van huis en konden zodoende de kerkdienst elders bijwonen. Studente Maaike Honthorst onderzocht enkele vondsten uit het waterschip NP40 en dan vooral hoe het koken aan boord van waterschepen plaatsvond. Hierover zijn weinig gegevens bekend, de roefjes zijn vaak niet bewaard gebleven. Resten wijzen erop dat de kookplaats op het achterschip was gesitueerd, achter de bun. Turf en soms hout werden als brandstof gebruikt. Aangenomen wordt dat het dak van het verblijf een schoorsteen had. Er zijn aardewerk voorwerpen aangetroffen, maar geen metalen kookpotten. Studenten Kirsten Pollé en Tess Arzini verzorgden een duopresentatie over de eerste bevinden van het onderzoek naar het waterschip ZO31 bij Zeewolde. Hun verhaal betrof vooral de ervaringen van de veldschool scheepsarcheologie, waarbij ze leerden omgaan met de 3D-printer en het tekenen van scheepshout. Zij gaven aan dat interdisciplinaire samenwerking belangrijk is (modelbouw, archeologie, historie) en dat tijdens de veldschool de voorlopige basis is gelegd om later scheepsarcheoloog te worden. Tot slot vertelden ze over de maritieme spreekwoorden, die de studenten tijdens de veldschool hadden uitgebeeld.

Recent onderzoek door vrijwilligers

Aan het eind van de dag volgden nog drie pitches met recent onderzoek door vrijwilligers in de maritieme archeologie. Peter Seinen van de Stichting Mergor in Mosam sprak over de ‘luie’ peilschaal in de Maas bij Gennep. In 2016 werd daar een grote natuurstenen plaat gevonden met een schaalverdeling erop. Al snel werd gedacht aan een peilschaal, zoals die zijn ingemetseld in bruggen. De maatvoering klopte echter niet, want de peilschaal moest niet verticaal, maar onder een hoek worden geplaatst. Er bleken er nog meer van dergelijke peilschalen te bestaan. Mogelijk wordt van de peilschaal een monument gemaakt. In de gemeente Veen is dat al gebeurd. Het ‘luie’ van de peilschaal komt uit de bouwkunst, waar Griekse theaters tegen een berghelling werden gebouwd; dit in tegenstelling tot Romeinse theaters die zelfstandige bouwwerken zijn. Duiker Joris Bleeker van Stichting Archeo ODC vertelde over wrakduiken in het Markermeer en vroeg aandacht voor de Zuiderzee als het grootste ‘verkeersplein’ van Europa. In het gebied van de Hoornse Hop zijn 412 scheepswrakken gevonden. Een hiervan is het wrak NCN30429, dat mogelijk deelnam aan de Slag op de Zuiderzee in 1573. Het wrak is rechtstandig gezonken en goed bewaard gebleven. Vermoedelijk was het een beurtschip met een open ruim en een voordek. De laatste pitch kwam van Klaas Wiersma, voorzitter van de Stichting Maritieme Archeologie. Hij ging in op de zware storm in 1883, waardoor de vissersvloot van Moddergat verloren ging. Van drie van de zeventien verloren gegane vissersschepen is niets teruggevonden. De stichting wil daarom deze drie verloren schepen opsporen. In 2021 is een wrak gevonden, het zogenaamde ‘Blokkenwrak’. De blokken bleken bij nader onderzoek stalen (olie)tanks, een stoommachine, een stoomketel en een lier te zijn. Het gevonden wrak maakte derhalve geen onderdeel uit van de vissersvloot van Moddergat.

Bundel met artikelen

Al met al was het een volle dag met veel verschillende presentaties. Gelukkig was er ook voldoende gelegenheid om bij te praten tijdens de pauze en lunch. Aan het einde bedankte André van Holk voor de gastvrijheid van Batavialand en iedereen die meewerkte aan de organisatie. Alle sprekers kregen een presentje. In 2023 zal een bundel verschijnen met artikelen, gebaseerd op de presentaties. Met een borrel in restaurant De Taveerne werd de inspirerende dag afgesloten. Op naar het vijftiende Glavimans Symposion!

Biografie

Ron Brand is conservator bij het Maritiem Museum Rotterdam.