Wie iets wil weten over de haven van Rotterdam en vooral bedrijven en schepen die daarin een rol hebben gespeeld, kan niet ongezien heen om de boeken van oud-havenjournalist Bram Oosterwijk. Een leven lang schrijft hij al over van alles wat met de Rotterdamse haven te maken heeft; niet alleen in artikelen voor de krant, maar ook in de tientallen boeken die al verschenen van zijn hand. Soms verlegt hij daarin zijn scope wat. Zo verscheen in 2005 een boek over de negentiende-eeuwse scheepsportrettist Jacob Spin en in 2016 een biografie over de Terschellinger zeilvaartkapitein Sies Jans Rotgans. Zijn vorige boek ging over de stadstekenaar van Rotterdam: Gerrit Groenewegen. Dat verscheen in 2019 bij de – uiteraard – Rotterdamse uitgever Trichis Publishing. Bij dezelfde uitgever verscheen onlangs een nieuw boek: Rotterdam en de passagiersvaart op de Indië-route. Dit boek werd op 22 november 2023 gepresenteerd in het Maritiem Museum Rotterdam.
Na een welkomstwoord van uitgever Michiel Houdijk, die memoreerde dat Bram precies twee jaar en twee dagen eerder met het idee voor dit boek bij hem kwam, was het Bram zelf die het boek toelichtte.
Op Rotterdam-Zuid
Het is een boek over de historie van de vaderlandse scheepvaart naar en van Nederlands-Indië en dan vooral over de geschiedenis van de vele kleine, middelgrote en ook grote rederijen van de Maasstad. Door de jaren heen zijn er heel wat Rotterdamse rederijen geweest die het Indië-traject hebben bevaren. Bram nam de aanwezigen mee naar zijn jeugd. Hij woonde op Rotterdam-Zuid en ook toen al had hij iets met passagiersschepen, die naar de verre, voor hem onbekende landen voeren. Hij vond het schitterende schepen en had ze toen ook wel eens van binnen willen zien, maar daar was natuurlijk geen sprake van. Als jongen van een jaar of tien, elf zag hij de passagiersschepen van zowel de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd als van de Holland-Amerika Lijn wel eens in de haven liggen. De Nieuw Amsterdam of de Maasdam aan de Wilhelminakade, de Willem Ruys of de Sibajak aan de Lloydkade. ‘Ik verzamelde ook mooie plaatjes van passagiersschepen, die ik in een reclame-albumpje plakte van een – als ik het me goed herinner – één of andere zeepfabriek’, zo legde Bram uit hoe zijn fascinatie voor schepen ontstond. In zijn jonge jaren wist hij natuurlijk niet dat hij ooit nog eens een dik boek over de passagiersvaart op het Indië-traject zou schrijven. Een paar jaar geleden vond Bram dat het tijd werd dat hij aan zo’n overzichtswerk moest beginnen. En dat is dus gebeurd.
‘Geblaat, gekraai en gekwaak’
Omdat er zoveel in het boek staat is het niet gemakkelijk om in korte tijd het één en ander te vertellen over al die rederijen, al die schepen, al die bemanningen, al die passagiers en de vele noodlottigescheepsrampen die opvarenden soms hebben meegemaakt.
Veelzeggend zijn twee reisverslagen die passagiers tijdens de heen- of terugreis naar Indië hebben bijgehouden. Het oudste verslag is van de toenmalige 48-jarige Nicolaas Schrant, die met zijn echtgenote aan boord van het fregat Sara Lydia van de Rotterdamse zeilvaartreder Anthony van Hoboken op 2 april 1840 naar de Oost vertrok. Schrant ging naar Nederlands-Indië, omdat hij in Buitenzorg, niet ver van Batavia, directeur van een theeplantage werd. Er waren zestien passagiers aan boord plus een aantal voor de avondmaaltijden van de passagiers bestemde koeien, schapen, kippen, kalkoenen en eenden.
Schrant en zijn vrouw hadden het al op de eerste vaardag niet echt naar hun zin. Hij schreef in zijn reisverslag: ‘Neem de wijze waarop wij onze kooien moesten beklimmen. De houding die wij in acht moesten nemen om onze hoofden, armen en benen niet te beledigen. De ligging op de matras, waarop wij ons moeilijk konden wenden. De wacht boven ons hoofd, die elk halfuur de scheepsklok roerde. Het loeien der runderen boven ons. Het geblaat, gekraai en gekwaak achter ons, dat alles werkte niet mee om de slaap te bevorderen.’
Dat volgens hen zo vervelende gedoe veranderde toch verrassend snel, want na een paar dagen schreef Nicolaas Schrant: ‘Het scheepsleven begon ons te bevallen’. Het schip had maar één route naar de Oost: via de Atlantische Oceaan, om de zuidpunt van Zuid-Afrika naar de Indische Oceaan en dan noordwaarts richting Straat Soenda, tussen Java en Sumatra. Na 89 dagen op zee te zijn geweest, arriveerde de Sara Lydia op 30 juni 1840 in de baai van Batavia, na een reis van een maand of drie. Slecht was dat niet, want reizen van drie, vier en soms wel van vijf maanden waren toen heel normaal. Die langere reizen kwamen vooral door slechte weersomstandigheden.
Overvloedige maaltijden
Het tweede reisverslag is van ruim een eeuw later. Het is geschreven door de bekende Britse politicus en auteur Harold Nicolson, die in januari 1957 met zijn echtgenote Vita Sackville-West – óók schrijfster – met het passagiersschip Willem Ruys van de Koninklijke Rotterdamse Lloyd voor een vakantie van enkele weken naar Java ging. Harold begon het dagboek met de opmerking dat zij het alle twee vanaf het eerste ogenblik aan boord geweldig naar hun zin hadden. De sfeer onder de enkele honderden passagiers was volgens het echtpaar perfect. De maaltijden waren overvloedig en smakelijk. Nicolson vond dat de Willem Ruys één van de best ontworpen schepen was die hij ooit had gezien. Hun hutten – ze hadden er elk één, naast elkaar – waren comfortabel. Hun conclusie was: ‘De reis met de Willem Ruys was de heerlijkste die wij hebben meegemaakt.’
Rond-de-wereld-dienst
In de jaren vijftig van de vorige eeuw was de verstandhouding tussen de republiek Indonesië en het koninkrijk Nederland – op z’n Rotterdams gezegd – verziekt. De Indonesiërs waren de politionele acties van eind jaren veertig nog altijd niet vergeten. Ze hadden het bijzonder moeilijk met de kwestie Nieuw-Guinea, de kolonie die Nederland na de Indonesische onafhankelijkheid van december 1949 niet had overgedragen. President Soekarno vond dat Nieuw-Guinea al lang van Indonesië had moeten zijn. Hij dreigde zelfs nog even met een oorlog. Nationaliseren van alle Nederlandse bezittingen, daar had Soekarno het ook wel eens over gehad. Maar daar kwam het gelukkig nooit van.
In de tweede helft van de jaren vijftig sloeg Indonesië toe, met het besluit dat de Willem Ruys, het vóóroorlogse en nog altijd varende passagiersschip Sibajak en ook alle vrachtschepen van de rederij binnen niet al te lange tijd nooit meer in de Indonesische wateren mochten komen. Daar zou streng op worden gelet. Rotterdam was haar passagiersvaart op de Indië-route voorgoed kwijt geraakt. De directie van de Lloyd besefte dat ze voor de toen nog jonge Willem Ruys op zoek moest naar een ander vaargebied. Dat was binnen de kortste keren gevonden. Het werd een rond-de-wereld-dienst naar Australië en Nieuw-Zeeland. Een lijndienst vooral voor emigranten en voor de familieleden die na een aantal jaren hun kinderen en kleinkinderen toch wel weer eens zouden willen zien. Heen via het Suezkanaal, terug via het Panamakanaal.
Op de langdurige, eenzame thuisreis over de Stille Oceaan stopte het schip speciaal voor de terugkerende passagiers – die uitsluitend water zagen – wel eens een paar uur voor de kust van Pitcairn, het eiland waar de nakomelingen van de achttiende-eeuwse muiters van het Britse schip Bounty nog altijd woonden.
Einde van een tijdperk
De aantallen passagiers die met de Willem Ruys naar Australië en Nieuw-Zeeland reisden, gingen na een paar jaar in snel tempo achteruit. Op het rond-de-wereld-traject was er voor de Lloyd dan ook niet veel meer te verdienen. De rederij moest opnieuw op zoek naar een andere, hopelijk betere bestemming. Die werd echter niet gevonden. Dat was niet erg, want de Lloyd had het geluk dat ze in 1964 van de Italiaanse rederij Flotta Lauro een bod van 35 miljoen gulden had gekregen voor de toen nog maar 17 jaar oude Willem Ruys. De Italianen hadden met een lager bod – 12 miljoen gulden – ook interesse voor de Oranje van de in Amsterdam gevestigde Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’. De Oranje had net als de Willem Ruys ook op Indië gevaren. Beide schepen werden verkocht. De Willem Ruys kreeg de naam Achille Lauro, de Oranje werd de Angelina Lauro. De schepen gingen allebei door brand verloren. De Angelina Lauro ging in vlammen op toen ze in 1979 in de baai van het Caribische Saint Thomas lag. De voormalige Willem Ruys ging in 1994 ten onder toen ze na een enorme brand in de diepe Indische Oceaan verdween.
Samenwerking auteur-uitgever
Terug naar het boek en naar het jaar 2021, toen Bram Trichis-directeur Michiel Houdijk in zijn kantoor aan de Goudsesingel opzocht en vertelde dat hij een boek over de Rotterdamse passagiersvaart op de Indië-route aan het schrijven was. Bram had een goede reden dat hij dit boek graag weer bij Trichis wilde onderbrengen. Trichis had namelijk enkele jaren eerder zijn boek over het leven en het werk van de negentiende-eeuwse Rotterdamse stadstekenaar Gerrit Groenewegen uitgegeven. En hóé, schitterend.
Als het dus kon, zou Bram graag wéér zo’n fraai vormgegeven boek willen hebben. Een boek van groot formaat, met veel illustraties. Schrijver en uitgever werden het al snel eens met elkaar. Bram zou het boek schrijven en Trichis zou het uitgeven. Bram had de gebruikelijke onderzoeken in archieven, musea, boeken, oude dagbladen en maritieme websites – die de laatste jaren trouwens flink in aantal groeien – toen voor een belangrijk deel al gedaan, want de research en ook het schrijven gaven hem steeds plezier. Hij verveelde zich geen dag, maar hij moest wel toegeven hij niet had gedacht dat het hem zó veel tijd zou kosten. Al met al werkte hij twee-en-een-half jaar aan het boek.
Ondersteuning
Een boek van zo’n formaat en over een dergelijk uitgebreid onderwerp in vijftien hoofdstukken kan natuurlijk niet zonder hulpkrachten. Ab Küchler van de Stichting Jacob Spin zorgde voor talloze afbeeldingen van ‘Spinnen’, portretten van door Jacob Spin vereeuwigde zeilschepen. Ander beeldmateriaal werd geleverd door kunstenaar Ronald van Rikxoort, conservator Irene Jacobs van het Maritiem Museum (fotocollectie Koninklijke Nedlloyd Groep), Damen Schelde Naval Shipping (foto’s Koninklijke Schelde Groep) en De Klerk Binnenbouw (interieurfoto’s van de Willem Ruys). Meelezers van het boek waren Theodor Strauss en Gerrit de Boer. Conservator Ron Brand van het Maritiem Museum stelde verschillende reisjournalen ter beschikking en verzorgde de eindredactie van het boek.
Een boek met zoveel informatie en zoveel afbeeldingen kan niet worden uitgebracht zonder financiële ondersteuning. Op het Havenbedrijf Rotterdam en de Van der Mandele Stichting werd een succesvol beroep gedaan. Omdat de benodigde gelden nog niet bijeen waren, deed Bram een beroep op Jan Rijsdijk, massagoedstuwadoor en Havenman van het jaar 1990. Niet tevergeefs, want Rijsdijk inspireerde zijn mede-Havenmannen om financieel bij te dragen. Zo kreeg het begrip wederkerigheid een nieuwe betekenis, want Bram tekende in 2012 in Tegen de stroom in het levensverhaal van Jan Rijsdijk op. Het was dus geen verrassing dat Jan Rijsdijk het allereerste exemplaar van het prachtige en zeer lezenswaardige boek kreeg uitgereikt.
Bram Oosterwijk, Rotterdam en de passagiersvaart op de Indië-route (Rotterdam, Trichis Publishing, 2023, 350 p., ill. ISBN 9789492881748).
Biografie
Ron Brand werkt als conservator bij het Maritiem Museum Rotterdam en is redacteur van het Maritiem Portal.