Ik kijk met veel plezier terug op het symposium 1673 dat afgelopen vrijdag 27 oktober werd gehouden in Het Scheepvaartmuseum. In de zaal zat een interessante mix van mensen met zowel maritieme kennis en interesse als mensen met financiële belangstelling. Veel oude vertrouwde gezichten dus, maar ook nieuwe, nog onbekende! En dat was niet zo gek. Victor Enthoven, die het symposium initieerde en grotendeels organiseerde, betrok zowel de (leden van de) Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis als de Stichting Geschiedenis van de Overheidsfinanciën. De middag was opgedragen aan de ons allen bekende Jaap Bruijn, emeritus hoogleraar zeegeschiedenis in Leiden, en speciaal daarom waren zijn weduwe Elly en zoon Ruurd aanwezig. Jaap werd door meerdere sprekers tijdens hun presentaties genoemd, er werd aan zijn onderzoek en studies gerefereerd, en zo was hij toch nog een beetje aanwezig.
Schilderijen van zeeslagen
Het symposium – onder voorzitterschap van Peter Sigmond – begon met prachtige beelden van schilderijen die zijn gemaakt van zeeslagen, zoals de Slag bij Kijkduin (bij Den Helder) in 1673. Remmelt Daalder nam de aanwezigen spreekwoordelijk mee de beeltenissen in, en stond daarbij stil bij vragen als hoe schilders als Willem van de Velde de Jonge deze zeeslagen konden portretteren, hoe ze aan hun informatie kwamen (waren ze zelf aanwezig geweest of spraken ze ooggetuigen?), voor wie ze de schilderijen maakten en op wat voor manier ze de slagen verbeeldden. Duidelijk werd dat de opdrachtgevers een grote rol hadden, maar ook dat de composities zorgvuldig werden gekozen en schilders vaak tactische of spannende momenten uit de zeeslag (zoals ontploffende of brandende schepen) schilderden.
Statenjachten
Victor Enthoven verbond in zijn presentatie de maritieme en financiële geschiedenis, door te kijken naar de relatie tussen de statenjachten van de Raad van State en het financieel bestel van de Republiek. Ik vond het heel interessant om te zien hoe de inrichting was van een statenjacht, omdat je op schilderijen of tekeningen vaak alleen het exterieur en de fraaie scheepssier ziet. Vooral de wenteltrap aan boord was een verrassing! Door te kijken naar de inventarissen van de statenjachten, het benodigde onderhoudsmateriaal, het kookgerei, eetgerei en meubilair dat aan boord stond, gaf Victor een inkijkje in de reis (die soms maanden kon duren) en het verblijf aan boord. Na een overstap naar de financiering van oorlogskosten, daarbij ingezoomd op Zuid-Limburg, koppelde hij beide tot slot aan elkaar met de conclusie dat de statenjachten werden gefinancierd door de Generaliteitslanden.
Zeeuwse oorlogvoering ter zee
Wietse Veenstra besprak hierna de Zeeuwse oorlogvoering ter zee in 1673 en de jaren daaraan voorafgaand en erop volgend, waarvoor hij financiële stukken bestudeerde en geen scheepsjournalen, zoals Jaap Bruijn dat ooit deed. Hij besprak inkomsten en uitgaven, de verschillende schepen, manschappen en het geschut dat bekostigd moest worden. Hij zoomde daarbij in op het galjas Goes dat onder kapitein Barent Maertens voer en de Veere van kapitein Dirck Jobsen Kiela, waarbij hij keek naar de opvarenden, gewonden en gesneuvelden, en leveranciers. Mij sprak het erg aan dat je je zo goed realiseert, dat geschiedenis de geschiedenis van mensen is. Zijn betoog liet zien dat uit deze financiële bronnen een schat aan informatie te halen is. Zijn presentatie was dan ook vooral een oproep en een aanzet tot meer gebruik hiervan voor historisch onderzoek.
Vendumeesters en contrerolleurs
Na de pauze introduceerde Johan Francke de vendumeesters en zogenoemde contrerolleurs (nee, dit is geen schrijffout!) die in de jaren 1672-1678 actief waren. Wie waren zij, wat deden zij, hoe lang behielden zij hun functie en wat waren hun carrièremogelijkheden? De vendumeesters en contrerolleurs hadden een belangrijke rol in de commissievaart (kaapvaart), want zij waren verantwoordelijk voor het veilen van de schepen en lading die tijdens de oorlogen – zoals in 1673 – werden genomen. Hij gaf op basis van veel nieuw archiefonderzoek inzicht in deze voor mij onbekende functionarissen als Elbert Dell de Jonge in Amsterdam en Lieven Boeijen uit Zierikzee. Francke vond maar liefst gegevens over 636 prijsgemaakte schepen, tezamen ‘goed’ voor minstens 5,85 miljoen gulden!
De schrijver
Marc van Alphen vertelde in zijn presentatie over een specifieke functie aan boord van oorlogsschepen, namelijk dat van de schrijver. Dit was de ‘financiële man aan boord’ en zijn taken en verantwoordelijkheden gingen verder dan het bijhouden van het scheepsjournaal. Een schrijver moest daarom naast de gewone eed die bij de admiraliteit moest worden afgelegd ook een ambtseed afleggen. Aan de hand van een mooi voorbeeld uit het archief van Michiel de Ruyter, zagen we dat de schrijver verantwoordelijk was voor het vastleggen van de maandbrieven, de verkoop aan boord van de spullen van overleden bemanningsleden (zoals kleding en tabak), en de eindafrekening voor opvarenden. In zijn verhaal werd een link gelegd naar de presentatie van Johan Francke, door in te gaan op de maandbrieven die aan ‘toonder’ werden uitbetaald – niet alleen aan echtgenotes, maar ook aan (vrouwelijke) logementhouders of anderen die een dergelijk document hadden opgekocht.
Kapiteinsvrouwen
Annette de Wit sloot de middag af met een presentatie over de rol van kapiteinsvrouwen. De echtgenotes van Michiel de Ruyter, maar ook de vrouwen van andere kapiteins, hadden een belangrijke functie doordat ze verantwoordelijk waren voor de bevoorrading van de vloot, bekostigd door de kostpenningen die hun echtgenoten ontvingen. Zij zorgden voor de victualiën voor de vele honderden manschappen, voor reizen die weken, maar ook maanden konden duren, en de bijbehorende boekhouding en bekostiging. Als er niet voldoende was, of er waren problemen met bedorven etenswaar, dan werd zij er op aangesproken om het op te lossen. De kapiteinsvrouwen hadden een enorm netwerk van leveranciers, zowel lokaal als nationaal, waar ook de echtgenotes van andere opvarenden als de kok of bottelier onderdeel van uitmaakten. Deze zeemansvrouwen waren dus een belangrijk onderdeel van de maritieme wereld. Annette eindigde met een vraag die veel reactie opriep. Zij vroeg zich namelijk af waarom de kapiteinsvrouwen aan het begin van de 18e eeuw uit de markt werden geduwd door de opkomst van zogenaamde solliciteurs. Dat dit gebeurde wisten we, maar er is geen onderzoek gedaan naar de reden. Konden solliciteurs kosten besparen door een centrale inkoop? Of speelde de van oudsher genoemde hypothese van het ‘verlichtingsideaal’ uit de 18de eeuw ten aanzien van de vrouw een rol? De vraag wat de kapiteinsvrouwen gingen doen nadat de verantwoordelijkheid voor de proviandering ophield, is ook nooit onderzocht. Voor mij was het niet verbazingwekkend, maar tóch opmerkelijk hoe traditioneel de reacties uit de zaal waren op deze prikkelende vragen. Omdat ik zelf bezig ben met onderzoek naar de vrouw in de maritieme geschiedenis, is het mij al langer duidelijk hoeveel geschiedenis nog onbekend en niet onderzocht is. Zeker op het gebied van de rol en de verantwoordelijkheden van vrouwen! Dat er nog veel te onderzoeken is, is dan ook een van de lessen die ik uit dit symposium meeneem naar huis. Een hoopvolle gedachte!
Ik wil langs deze weg alle sprekers enorm bedanken, als ook de dagvoorzitter en met name Victor Enthoven voor de organisatie. Alle presentaties komen in de vorm van een aantal uitgebreide artikelen terug in het eerste nummer van 2024 van het Tijdschrift voor Zeegeschiedenis. Iets om naar uit te kijken!
Biografie
Irene B. Jacobs is Senior Curator bij Maritiem Museum Rotterdam. Ze is gespecialiseerd in Nederlandse maritieme geschiedenis van de zeventiende tot de twintigste eeuw. Vanaf mei 2023 is Irene voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Zeegeschiedenis.