
De laatste vrijdag van februari organiseert Het Scheepvaartmuseum traditiegetrouw de Fellowshipsmiddag en dit jaar was dat op 28 februari 2025. Tijdens deze middag presenteren de fellows hun lopende onderzoek en hun onderzoeksvragen. Ook vinden na afloop presentaties plaats over de onderzoeksresultaten. Het Fellowshipsprogramma van Het Scheepvaartmuseum is inmiddels niet meer weg te denken uit maritiem-historisch Nederland. Vele binnen- en ook buitenlandse historici hebben de afgelopen jaren met een beurs onderzoek kunnen doen in de collectie waardoor onbekende vondsten zijn gedaan en nieuwe gezichtspunten zijn ontstaan.
Jelle van Lottum, onderzoeker bij het Huygens Instituut en hoogleraar aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, en tevens de kersverse voorzitter van de Stichting Fellowships, heette de vele aanwezigen – het worden er elk jaar meer – van harte welkom. Hij beloofde een middag waarin een flinke reis door de tijd en over de wereld zou worden gemaakt: van Amsterdam via Marokko naar Antarctica, en nog wat plaatsen daartussen. Al die verhalen zijn gebaseerd op diverse museumobjecten die onze maritieme geschiedenis verrijken. En er valt nog veel meer te ontdekken in de rijke museumcollectie. Vervolgens bedankte hij de vertrekkende bestuursleden van de Stichting Fellowships: Tom Ottervanger, Michael Huijser en Menno Witteveen. Nieuwe bestuursleden zijn hijzelf en Jeroen van der Vliet. Het Fellowshipsprogramma wordt mogelijk gemaakt door bijdragen van Het Scheepvaartmuseum, de Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum, de Samenwerkende Maritieme Fondsen en de Fellowships Kring. Tot besluit wenste Van Lottum iedereen een inspirerende en gezellige middag toe en waarschuwde hij om tot het eind te blijven vanwege een presentje aan alle aanwezigen. Vervolgens kreeg Suze Zijlstra, historica en onderzoeksconservator bij Het Scheepvaartmuseum, het woord en introduceerde zij als middagvoorzitter de sprekers en leidde zij de discussie en vragenrondes in goede banen. Zij meldde dat Lianne Wilhelmus, Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow, vanwege ziekte helaas verstek moest liet gaan. Hopelijk horen de aanwezigen haar verhaal over de visuele cultuur van de Kaapkolonie tijdens het Nederlandse bewind (1652-1795) nog een keer bij een volgende gelegenheid.
Van wie was het IJ?

Bob Pierik, Dr. Ernst Crone Fellow, nam het gehoor vervolgens mee naar het water rondom Het Scheepvaartmuseum en het leven op en alledaags gebruik van het IJ. Voor zijn onderzoek vroeg hij zich af of dit nu een onderdeel van de stad was of juist een buitengebied? Pierik is nu halverwege zijn onderzoek en gaf de stand van zaken met betrekking tot zijn lopende onderzoek. Hij begon met de stelling dat de collectie een levende infrastructuur vormt en dat hij veel heeft geprofiteerd van de kennis van de conservatoren. Het IJ wordt vaak als rivier of rivierarm gezien, maar feitelijk is het een zee. Amsterdam ligt dus aan zee en kaarten laten dat goed zien. Steden waren vroeger vaak ommuurd, maar hoe ging men dan om met de zee en het water? Italiaanse stedenbouwkundigen zagen de haven als onderdeel van de stad. In Amsterdam waren ook aan het water stadspoorten gesitueerd en die werden ’s nachts afgesloten. Late bezoekers konden dan overnachten in de stadsherberg. Reinier Nooms beeldde dan ook de stadspoort hier af als de belangrijkste in zijn serie prenten van de Amsterdamse stadspoorten. Huisjes op palen vormden de grens tussen het Binnen IJ en het Buiten IJ. Hier werd lading overgeladen op kleinere schepen, die de stad invoeren. Dit was dus ook een fiscale grens, waar belasting werd geheven. Ook smokkel kwam veelvuldig voor, zoals wijn dat heimelijk als ‘limoensap’ werd vervoerd. Maar ook vlees, textiel, tabak en andere producten werden wel buiten de officiële kanalen verkocht. Schuitenvaarders duiken dus regelmatig op in het ‘smokkelsysteem’, het was een tussengroep in de samenleving. Ze stonden in de stedelijke hiërarchie tussen de winkeliers en de onderlaag van de bevolking. Het was een ongrijpbare groep, die autoriteit hadden over het IJ en meer macht en invloed dan het gewone volk. Pierik zal de tweede helft van zijn onderzoek nog verder ingaan op de rol van vrouwen, zoals de visverkoopsters en vrouwen die roeiden. Ook het leven aan boord van de schepen als die in de haven liggen, gaat hij nog nader onderzoeken.
Beeldvorming van Marokko

Na dit boeiende betoog kreeg Merle van Lier, Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow, het woord. Haar lezing ging over de Nederlandse beeldvorming van Marokko in de vroegmoderne tijd aan de hand van cartografische kaarten. In de jaren 1590 ontvingen de Staten-Generaal klachten van kooplieden over de gevaren op de Middellandse Zee, waar goederen werden gestolen en opvarenden gevangen genomen door piraten. Uiteindelijk werd in 1610 een verdrag gesloten. Van Lier vroeg zich af of het gewelddadige karakter van piraten, zoals bijvoorbeeld op de titelpagina van het boek van Pierre Dan over de piraten van ‘Barbarije’, ook met andere bronnen zou kunnen worden verteld, zoals in kaarten van het Middellands Zeegebied en Noord-Afrika. Dat blijkt niet het geval te zijn. De cartouches en teksten op kaarten volgen een vast patroon waarin zeerovers niet worden genoemd. Ook zijn de afgebeelde figuren op deze kaarten geen piraten. Van Lier ging in op een voorbeeld: de vrouw van Afrika, die een rok en sluier draagt. Dit archetype komt op verschillende kaarten voor. Haar conclusie was dan ook dat kaarten een neutraal en positief beeld geven van het gebied.
Op zoek naar gewetensvrijheid in Pennsylvania

Met de lezing van Sander Rooijakkers, Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow, staken de aanwezigen als het ware de Atlantische Oceaan over. Zijn verhaal ging over een vlucht overzee met Haarlemmer hulp: de Silezische Schwenkfelders en hun overtocht naar Pennsylvania, 1726-1734. Rooijakkers had zich gestort op een handgeschreven beschrijving van een reis van Haarlem naar ‘Filadelfia in Pensilvaniën’ in 1734 door drie broers Scholze. Zij behoorden tot de zgn. Schwenkfelder, een kleine christelijke gemeenschap in Silezië, die de leer volgde van de protestant Caspar Schwenkfeld von Ossig. Zij werden daar vervolgd en wilden hun gewetensvrijheid zoeken in Pennsylvania. De gemeenschap maakte zes scheepsreizen, waarvan die van de gebroeders Scholze de derde was. Ze reisden naar de Republiek, maar kregen van de Doopsgezinde gemeente in Amsterdam geen hulp. In Haarlem was men daarentegen wel behulpzaam. Daar konden de Schwenkfelder aansterken voordat zij de grote overtocht zouden maken. Het handschrift is een vertaling in het Nederlands, waarschijnlijk gemaakt door een negentiende-eeuwse doopsgezinde predikant. Een van de gebroeders Scholze heeft het verhaal zelf ook in druk gebracht in 1771. Tussen het handschrift en het boek zitten verschillen, maar er zijn ook overeenkomsten. Rooijakkers ontdekte dat Nederlandse netwerken betrokken waren bij deze gemeenschappen. In Haarlem zijn nog niet veel archieven ontsloten en Rooijakkers ontving daarom een uitnodiging om verder te speuren in de Schwenkfelder Library and Heritage Center in Pennsylvania. Het onderzoek is dus nog niet afgerond en wordt vervolgd!
Vervolgens was het tijd voor pauze en konden de aanwezigen even bijkomen en bijpraten onder het genot van koffie of thee.
De status van admiraalsvrouwen in portretten

Vervolgens was het de beurt aan Anne-Linde Ruiter, Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow. Zij legde in haar verhaal een verband tussen de status van admiraalsvrouwen en de functie en iconografie van hun portretten in de zeventiende eeuw. Het is bekend dat admiraalsvrouwen niet alleen maar ‘de vrouw van’ waren, maar zij hadden zelf ook een belangrijke taak. Zo kochten zij voedsel en allerlei andere voorraden in voor de schepen van hun mannen. Uit correspondentie blijkt dat deze vrouwen handelden namens hun mannen en zorgden voor de bevoorrading. Op schilderijen zijn man en vrouw soms samen vereeuwigd. Het zijn vaak schilderijen met een fors formaat, waarschijnlijk bedoeld voor een ontvangstkamer. Op een portret van Willem van der Zaan en zijn echtgenote Agatha (Aechje) van der Eijck door Abraham van den Tempel uit 1660 is Van der Zaan afgebeeld ter herinnering aan een overwinning op zee. Die was mede mogelijk gemaakt door zijn echtgenote en vanwege haar rol in de bevoorrading is ook zij afgebeeld, zo betoogde Ruiter.
Op zoek naar een walvisjager

In de lezing van Arjen Bloem, Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow, kregen de aanwezigen een ijselijk verhaal te horen. Bloem behandelde de kunstschilder en zeeman Willem van der Does (1889-1966) en diens reis naar Antarctica in 1923-1924. Van der Does beschikte over een bijzonder tekentalent en aangetrokken door Antarctica probeerde hij zijn droom na te jagen om daarheen te reizen. Toen hij daarin vanuit Nederland niet slaagde, lukte hem dat uiteindelijk wel vanuit Sandefjord, het epicentrum van de Noorse walvisvaart. Met een Noorse walvisvaarder kon hij mee op expeditie. De vloot bestond uit diverse schepen, waaronder enkele jagers. Als eerste Nederlander op Antarctica maakte hij 182 inkttekeningen bij zijn reisverslag. Daarna schilderde Van der Does tussen 1950 en 1965 ‘Een Noorse walvisjager in het ijs’. Volgens het reisverslag moest het een voorstelling zijn van rond kerstavond 1923, maar niet bekend was welk schip was afgebeeld. In het reisverslag is sprake van een reddeloos, vermist schip, de ‘Star II’. Mogelijk is dat schip afgebeeld, want het schilderij toont een eenzaam schip in een omgeving met alleen maar ijs. Van der Does bracht in 1947 een boek uit, ‘Storm- ijs en walvisschen. Een moderne vikingtocht met Noorsche walvischvaarders naar de Zuidelijke IJszee’, dat diverse herdrukken kreeg. Het boek vormde een inspiratiebron voor de Nederlandse naoorlogse walvisvaart.
De nasleep van de muiterij op de ‘Nijenburg’

De laatste spreker van de middag was Valentijn Tilder, Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow. Zijn lezing ging over zelf en ander op zee, herinneringen aan gezag en verzet na de muiterij op de Nijenburg (1763-64). De Nijenburg was een schip van de VOC-Kamer Hoorn en de muiterij op dit schip speelde zich af bij Kaap de Goede Hoop. De muiters, vooral van Duitse afkomst, voeren het schip naar Brazilië. Het waren huurlingen met militaire ervaring, maar maritieme kennis hadden ze echter niet. Daarom werd de hiërarchie aan boord op zijn kop gezet. De leiding van het schip bleef aan om het schip te bezeilen. Vervolgens vond nog een tweede muiterij plaats. Beide groepen werden uiteindelijk gevangen genomen. Een groep werd in Suriname geëxecuteerd, de tweede groep kwam via Portugal terug in de Republiek. Daar werden ook zij geëxecuteerd, bij Huisduinen. Er is sprake van een zekere ‘strafsymboliek’, want al snel verschenen er verslagen, liedjes en prenten. In de collectie van Het Scheepvaartmuseum bevindt zich de rekening van de beul, die op een ‘tandartsrekening’ lijkt. De drie beulen ontvingen het enorme bedrag van 3.264 gulden. Welk doel was gediend met die strafsymboliek? Hiervoor ging Tilder in op de verbeelding van zeelieden, die vaak als gewelddadig, drankzuchtig en opstandig worden afgebeeld. Vooral Duitsers werden in de nieuwsliedjes negatief afgeschilderd. Grote aandacht ligt er op authenticiteit. De schipper van de Nijenburg, Jacob Ketel, is zelf een Duitser, maar hij wordt ‘vernederlandst’ in het voorwoord van zijn dagboek. Onduidelijk blijft wat de muiters nu precies wilden. Zelf zijn ze er stil over en ook Ketel schrijft er weinig over. Hopelijk wordt dit verhaal nog eens verder onderzocht.
Redden op de rede van Texel

Het einde van de middag kwam in zicht en Jeroen van der Vliet kondigde het laatste programmaonderdeel aan. Hij vertelde dat nu al 49 Fellows een onderzoeksbeurs hebben ontvangen. Naast het Dr. Ernst Crone Fellowship en het Prof. J.C.M. Warnsinck Fellowship zijn er ook nog andere fellowships. Zo is drie keer het Mr. Peter Rogaar Fellowship bekleed voor onderzoek naar de Oostzee. En binnenkort wordt gestart met het Van de Velde Fellowship voor materiaal-technisch onderzoek naar de collectie. Eenmalig is het Rien Meppelink Fellowship toegekend voor een onderzoek naar de organisatie van het reddingwezen in het Waddengebied in de zeventiende en achttiende eeuw. Dit onderzoek is uitgevoerd door Gwen Lemmers. Tijdens de fellowshipsmiddag in 2022 stond zij nog aan het begin van haar onderzoek en vertelde zij over de vragen die zij wilde beantwoorden. Lemmers’ onderzoek draaide om de vraag hoe werd omgegaan met scheepsrampen en schipbreukelingen in de periode van voor het bestaan van professionele reddingsorganisaties. Vanmiddag gaf zij een korte uiteenzetting over het resultaat: het redden rondom Texel in de achttiende eeuw. Het onderzoek was best lastig, zo gaf zij aan, want er was nog geen organisatie verantwoordelijk voor het redden. Bronnenmateriaal bleek op diverse plaatsen te vinden. Allereerst onderzocht zij wie betrokken waren bij een schipbreuk en welke rollen deze vervulden. Een belangrijke bron was het archief van Balthasar Huydecooper (1695-1778). Hij was tussen 1732 en 1769 schout en dijkgraaf van Texel en baljuw van de Eierlanden. Veelal draaide een schipbreuk om drie vragen: 1. Wat is er gebeurd?, 2. Wie heeft schuld?, en 3. Hoe zit het met de verzekering? Vaak waren het schip en de lading belangrijk, de opvarenden deden er niet toe. Lemmers probeerde dat met drie casussen boven water te krijgen. Daaruit blijkt dat op het water vooral loodsen reddend optraden. Aan de wal waren anderen verantwoordelijk.

Vervolgens werd het eerste exemplaar van Lemmers’ boekje Redden op de rede. Redden in het Waddengebied in de achttiende eeuw uitgereikt aan Rien Meppelink, naamgever van het Fellowship, May Meurs van uitgeverij Walburg Pers en aan Gwen Lemmers zelf. Jeroen van der Vliet kwam de belofte van Jelle van Lottum na, want alle aanwezigen kregen bij het vertrek een exemplaar mee van het boekje Redden op de rede. Hij dankte het gehoor voor de aanwezigheid en gestelde vragen en verzocht om steun om de Fellowships ook in de toekomst mogelijk te maken. Hij sloot af met te attenderen op de Vlootschouw op 27 juni a.s. en de volgende Fellowshipsmiddag op 27 februari 2026. Daarna wachtte een aangeklede borrel op de aanwezigen en werd nog volop nagepraat over de interessante middag.
Biografie
Ron Brand is conservator bij het Maritiem Museum Rotterdam.