Waar in Amsterdam verbleven de vele zeemannen die vanuit de stad begonnen aan een reis bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)? In het kader van een breder onderzoek naar de levens en carrières van zeelieden in de vroegmoderne tijd (van prof. dr. Jelle van Lottum en dr. Lodewijk Petram, Huygens ING)[1], heeft Jessica den Oudsten onderzoek gedaan naar de adressen van alle zeelieden die in het jaar 1775 aanmonsterden via de Kamer Amsterdam. In dat jaar vertrokken drie VOC-schepen vanuit de stad: de Vrijheid, de Alkemade en de Mentor. Op elk schip bevonden zich enkele honderden bemanningsleden, waarvan de meesten (in ieder geval kort) voordat de schepen vertrokken in Amsterdam gelogeerd zullen hebben.
Slaapbazen
Een deel van de mannen die aanmonsterden bij de VOC was in Amsterdam geboren of woonde al langere tijd in de stad en had een eigen adres. Een ander deel bestond uit immigranten. Deze mannen waren naar Amsterdam gekomen op zoek naar werk en verbleven vaak in logementen van slaapbazen en slaapvrouwen. Het aanmonsteren op een schip kon namelijk alleen op een bepaald moment in de week, wat ervoor zorgde dat mannen moesten wachten tot dat moment was aangebroken. In de tussentijd moesten de mannen ergens verblijven en vermaakt worden. Slaapbazen en slaapvrouwen vormden een cruciaal onderdeel van de maritieme wereld, ze zorgden ervoor dat zeelieden onderdak hadden tijdens hun verblijf aan land. Niet alle slaapbazen en hun logementen hadden een goede reputatie. Wie onbekend was in de stad en niet veel te besteden had, liep de kans geronseld te worden door een slaapbaas of een handlanger met niet zulke goede bedoelingen. Uiteindelijk, als duidelijk werd dat ze hun schuld (kost en inwoning) niet konden betalen, werden de mannen naar het Oost-Indisch Huis gebracht waar ze werden geregistreerd. Door een VOC reis te maken konden ze hun schuld terugbetalen aan hun slaapbaas.[2]
Er waren ook slaapbazen en slaapvrouwen met goede bedoelingen. Ze konden verschillende rollen spelen in de levens van hun zogenoemde slapers. Zo fungeerden ze soms als tolk, verstuurden post, bemiddelden in private handeltjes van de opvarenden, waren gemachtigd om in naam van de zeeman te handelen en pasten op de eigendommen van de zeelieden als die op zee waren.[3] Het gebeurde ook regelmatig dat een slaapbaas of slaapvrouw getuige was bij een huwelijk of bij de doop van een kind. In 1772 ging bijvoorbeeld Laurens Roelofsen Thonder uit Trondheim in ondertrouw met de in Amsterdam geboren Johanna Catharina Kissing. Getuige hierbij was slaapbaas Machiel Mulder, die een pension had in de Ridderstraat. Hier verbleef Thonder al minimaal een jaar.[4] Dit alles spreekt van relatief groot onderling vertrouwen. Wrede slaapbazen die hun gasten oplichtten bestonden zeker, maar er waren ook slaapbazen die hun gasten op allerlei manieren bijstonden tijdens hun verblijf in de stad én als zij op zee waren.[5]
Ekhard Brok
Eén van de bemanningsleden van VOC-schip de Vrijheid was Ekhard Brok. Hij was afkomstig uit Schönstadt in Duitsland en vertrok in 1775 als matroos naar Batavia, het huidige Jakarta. Voordat hij vertrok logeerde hij in Amsterdam bij slaapbaas Jacob Riese en diens echtgenote Maria Christina Scholts in de Wijngaardstraat. Uit een notariële akte blijkt dat dit niet de enige slaapbaas was waar Brok had gelogeerd tijdens zijn verblijf in de stad. In de voormiddag van 23 maart 1771 bevonden Brok, Riese, Scholts en enkele andere mannen (mogelijk ook gasten van Riese en Scholts) zich in de Prinsenhofsteeg, toen ze slaapbaas Jacob Schaaf tegenkwamen. Schaaf, die Brok herkende, sprak zijn voormalige slaper aan en vroeg hem ‘waar hij nu thuijs was’. Deze onschuldig ogende vraag ontaarde al snel in een ruzie, waarbij Schaaf op ‘brutale wijze’ begon te schelden, Scholts voor ‘hoer’ uitmaakte en zelfs in een vechtpartij belande met Riese.[6] De notariële akte laat een zekere rivaliteit tussen de slaapbazen zien: Schaaf wilde liever dat Ekhard Brok bij hem logeerde in plaats van bij slaapbaas Jacob Riese.
Adressen in Amsterdam
Ekhard Brok was slechts één van de honderden mannen die in 1775 voor de Kamer Amsterdam uitvoeren en vertrokken aan boord van de Vrijheid, de Alkemade of de Mentor. Op onderstaand kaartje zijn de adressen van de zeelieden in beeld gebracht. De verblijfplaatsen van de immigranten zijn aangegeven met rood, de adressen van de in de Republiek geboren mannen zijn aangegeven met blauw. Het is opvallend dat veel mannen die in Amsterdam of de Republiek geboren waren in de Jordaan verbleven, terwijl immigranten die van buiten de Republiek afkomstig waren zich meer in het centrum van de stad bevonden. De concentratie van immigranten in de oude binnenstad zou te verklaren kunnen zijn doordat die wijk de ‘toegangspoort’ tot de rest van de stad vormde. Er waren veel herbergen en pensions in het centrum waar nieuwkomers in de stad konden verblijven.[7]
Van sommige zeemannen konden de adressen helaas (nog) niet achterhaald worden, omdat ze niet in andere bronnen voorkomen.[8] Van veel zeemannen kon de verblijfplaats worden gevonden door het adres van de slaapbaas te zoeken waar de zeeman verbleef. Dit gold vooral voor immigranten (rood), die geen eigen adres hadden en soms, net als Ekhard Brok, wisselden van logeeradres. Door onderzoek te doen naar waar in de stad de zeelieden die aanmonsterden bij de VOC ‘thuis’ waren, kan hun mobiliteit in de stad inzichtelijk worden gemaakt. Het is interessant om te onderzoeken of er echt een verband is tussen verblijfplaats in de stad en plaats van herkomst of zelfs de rang aan boord van een VOC-schip. In verder onderzoek zal hier op worden gefocust.
Biografie:
Jessica den Oudsten (1995) is PhD kandidaat aan de Radboud Universiteit en gastonderzoeker bij het Huygens ING. Haar PhD project ‘Integration and Social Mobility: The Descendants of Early Modern Immigrants in Amsterdam, 1660-1811’ focust op één van de belangrijkste vragen binnen de Nederlandse migratiegeschiedenis: wat gebeurde er met de nakomelingen van de honderdduizenden immigranten die in de vroegmoderne tijd naar de Nederlandse Republiek emigreerden? Het project zoomt in op Amsterdam tussen 1660 en 1811 en onderzoekt de processen van integratie en sociale mobiliteit van de nakomelingen van immigranten in de stad. Eerder was ze als onderzoeksmedewerker werkzaam bij het Huygens ING en deed zij onderzoek naar de levens en carrières van zeelieden in de vroegmoderne Republiek.
[1] Zie voor meer informatie over het onderzoek de website https://www.maritimecareers.eu/, geraadpleegd 25 november 2021.
[2] Jaap Bruijn, Zeegang. Zeevarend Nederland in de achttiende eeuw (Zutphen: Walburg Pers, 2016) 34-35; Roelof van Gelder, Naporra’s Omweg. Het leven van een VOC matroos (1731-1793) (Amsterdam: Atlas Contact, 2009) 147-148.
[3] Maarten Hell, De Amsterdamse herberg 1450-1800. Geestrijk centrum van het openbare leven (Nijmegen: Vantilt, 2017) 162-163.
[4] NL-SAA, 5075, inv. nr. 14915, nr. 315, 30 augustus 1771; NL-SAA, 5001, inv. nr. 746, p. 450, 18 juni 1772.
[5] Hell, Amsterdamse Herberg, 162-166.
[6] NL-SAA, 5075, inv. nr. 14269, nr. 23, 24 maart 1774.
[7] Clé Lesger, ‘Migranten in Amsterdam in de achttiende eeuw. Residentiële spreiding en positie in de samenleving’, Jaarboek Amstelodamum 89 (1997) 66.
[8] Door de steeds uitbreidende digitalisering en indexering van onder andere het notariële archief van Amsterdam, is het goed mogelijk dat de adressen van deze mannen in de toekomst wel gevonden kunnen worden.