Blog: Weesjongens in dienst van de VOC en WIC – kinderbrieven als waardevol historisch bronmateriaal

Brief van weesjongen Jacobus Sprenger, Curaçao, 8 februari 1792 (bron).

Er bestaan mooie archiefbronnen waarmee de rol en positie van kinderen binnen de maritieme wereld van de achttiende eeuw kan worden onderzocht. De brieven die door Leidse weesjongens in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) werden geschreven, verdienen daarbij bijzondere aandacht. In deze blog worden enkele brieven uitgelicht om de waarde van een ‘kinderbrief’ als historische bron te verduidelijken en onder de aandacht te brengen.

De brieven uit het archief van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis in Leiden (Erfgoed Leiden en Omstreken) zijn daarom uitzonderlijk. Het betreft hier namelijk brieven die zijn geschreven door weesjongens op het moment dat zij zich in dienst van de VOC of de WIC bevonden. Deze brieven bieden dan ook de mogelijkheid om waardevolle en vernieuwende inzichten te krijgen in de wereld van een (wees)kind uit de achttiende eeuw.

Matrozen, soldaten en ziekentroosters

Gedurende de achttiende eeuw werden weeskinderen vaak beschouwd als goedkope arbeidskrachten. Door de groei van de VOC en de WIC nam de vraag naar arbeidskrachten sterk toe en weesjongens traden dan ook regelmatig als matroos of soldaat in dienst bij een van deze twee handelscompagnieën. Bovendien werden weeskinderen uit Rotterdam ook op VOC schepen aan het werk gezet als ziekentroosters. De meeste weesjongens waren op het moment van hun indiensttreding zestien jaar of ouder. Soms vertrokken zij echter ook al op jongere leeftijd naar zee.1

Aangezien de weesjongens in het weeshuis hadden leren schrijven, waren zij meestal ook in staat om aan boord hun eigen brief te schrijven. De weesjongens die in deze blog worden besproken waren tussen de zeventien en eenentwintig jaar oud. De vraag die daarbij opkomt, is in hoeverre we hier kunnen spreken over ‘kinderen’. Hoewel de bovenstaande leeftijdscategorie vandaag de dag als adolescentie zou worden aangeduid, is het van groot belang om de brieven in de juiste historische context te plaatsen. Zo mochten weeskinderen gedurende de achttiende eeuw het weeshuis pas verlaten wanneer zij de leeftijd van vijfentwintig jaar hadden bereikt. Vanaf deze leeftijd werden zij als ‘volwassen’ beschouwd en tot die tijd werden zij formeel nog als (wees)‘kindgezien. Het begrip ‘kinderbrief’ is binnen deze context daarom toch van toepassing.

Nieuwe ervaringen en verdriet

Fragment uit de brief van Passchier van Beek, soldaat te Ghana (Afrika), 17 januari 1778 (bron).

In de brieven van weesjongens keren regelmatig dezelfde thema’s terug, waaronder hun negatieve ervaringen tijdens de reis. Zo schreef Passchier van Beek dat hij aan de kust van Ghana ‘alle dagen de dood voor oogen’ zag. Bovendien beschreef hij te hebben gezien wat er in de ‘waereld omgaat, goed en ook kwaad’. Hij moest dan ook ‘bekenne alsdat [hij zijn] jonge jaaren in ’t verdriet hier moet doorbrengen op dese cust’.

Zijn smeekbede is in deze brief ook niet mis te verstaan. Na zijn dankbetuiging aan de regenten voor zijn goede opvoeding, volgde een uitgebreide spijtbetuiging voor zijn misdragingen in het weeshuis welke reden waren geweest voor zijn indiensttreding. Hij hoopte ooit terug te kunnen keren naar zijn vaderland, al beschreef hij dat hij zich tot die tijd ‘een ellendig mensch’ zou voelen omdat het in Ghana ‘een bedroeft leeven’ was.2  

Dat de indiensttreding een grote indruk maakte op de jongens, blijkt ook uit de in 1792 geschreven brief van Jacobus Sprenger. Als weesjongen was hij vrijwillig in dienst getreden bij de WIC, maar hij schreef dat het ook in Curaçao ‘voor geen mensch bijna om te leeve’ was.3

Waarschuwing na spijt

Brief van Jacob Domus, matroos VOC, baai van Galle – Ceylon (Sri Lanka), 2 oktober 1789 (bron).

Op 2 oktober 1789 schreef Jacob Domus vanuit Ceylon een brief aan het weeshuis. Hij begon zijn brief met de woorden: ‘Gelyk een dorstig hert schreeuwt naar de frisse waterstroomen, alzo schreeuwt mijn zielen, ook naar het lieven vaderland en na mijn geliefde broers en zuster’. Hij vermelde vervolgens wel plezier te hebben in het varen, mede door het ontdekken van ‘wonderlinke dingen [zoals] 10 a 20 derleij zoorte van mensen’. Toch sprak hij minder positief over het ‘vloeken, zweeren, razen, tieren, vegten’ en de ‘godslasteringen’ aan boord van het VOC schip. Via zijn brief probeerde hij dan ook zijn achtergebleven broers in het weeshuis te waarschuwen om ‘nooit of nimmer het zeegat te kiezen’, want: ‘een stuiver te land is beter dan een schelling op zee’.4

Historische waarde van de kinderbrieven

De kinderbrieven bieden dus mooie inzichten in de onderwerpen en thema’s die door de jonge schrijvers belangrijk werden gevonden: het uitspreken van spijt, het vragen om vergeving en het overbrengen van een waarschuwing. Slechts in een enkel geval beschreven zij hun ervaringen op zee op directe wijze. Door de inhoud en het taalgebruik van de brieven te onderzoeken en tegelijkertijd de stiltes in de brieven te interpreteren, biedt dit door weesjongens vervaardigde bronmateriaal mooie kansen om het perspectief van kinderen binnen de maritieme wereld van de achttiende eeuw nader te onderzoeken. Op deze manier krijgen de kinderstemmen uit het verleden terecht opnieuw gehoor.

Video Leidse weesjongens

Schermafbeelding van de video over Leidse weeskinderen.

Bent u geïnteresseerd geraakt in dit onderwerp? De onderzoeksresultaten van mijn onderzoek naar de tewerkstelling van Leidse weeskinderen bij de VOC en WIC zijn verwerkt tot een korte video. U kunt deze video vinden op de website van Leiden Historisch Lab.

Biografie

Britt Stolk

Britt Stolk (1997) studeert geschiedenis aan de Universiteit Leiden (MA History – Cities, Migration and Global Interdependence). Door aan verschillende projecten mee te werken zet zij haar enthousiasme en passie voor het verleden in om historische kennis op een aansprekende manier over te dragen aan een breed publiek. Zij werkt daarbij graag met egodocumenten.



Bronvermelding

  1. Zie voor meer informatie: Dita van Wieren-Maan, ‘Met tranen in mijn ogen…’ Brieven aan het Heilige Geest Weeshuis te Leiden (Leiden 2018); Manon van der Heijden en Paul van de Laar, Rotterdammers en de VOC. Handelscompagnie, stad en burgers (1600-1800) (Amsterdam 2002).
  2. Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO), Archief van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis in Leiden (HGW), inv.nr. 221 ‘Ingekomen brieven bij regenten en functionarissen van het Weeshuis en Arme kinderhuis en derden, van verschillende personen, betreffende verschillende onderwerpen. 1686-1799’, scan 30.
  3. ELO, HGW, inv.nr. 221, scan 39 en 40.
  4. ELO, HGW, inv.nr. 221, scan 18 en 19.