In mijn vorige blog heb ik de geschiedenis van de Rotterdamse rederij La Corona / Shell Tankers behandeld in de periode direct na de Tweede Wereldoorlog tot 1953. In deze bijdrage zal ik ingaan op wat hierna volgde.
Maritiem Museum, opening Te Water!, 6 maart 2025. Foto Marco De Swart
Hoewel de lancering van de expositie en het boek plaatsvonden op 6 maart jl., was de kiel voor beide al een aantal jaren eerder gelegd met de start van het onderzoek van vier promovendi dat aan de basis ligt van deze expositie. Die promovendi zijn Jeroen ter Brugge, Judith Siegel, Mark Straver en Richard Velthuizen, die allen vanuit hun eigen invalshoek een deel van de moderne Nederlandse zeescheepsbouw in de periode 1870-2020 onderzoeken. Dit onderzoek kunnen zij doen dankzij de vruchtbare en unieke samenwerking tussen de Erasmus Universiteit en het Maritiem Museum Rotterdam in het Rotterdam Centre for Modern Maritime History (RCMMH). Daarbij was hun onderzoek mogelijk door steun van een groot aantal fondsen, die elk een significante bijdrage leverden, met name het Van der Weele Schipper Fonds en de Samenwerkende Maritieme Fondsen.
CNOOKS, Club van Nederlandse Oud Gezagvoerders en Oud Hoofdwerktuigkundigen der Koninklijke/Shell
Al jaren wordt er onderzoek gedaan naar de maritieme geschiedenis van Nederland. Mijn interesse gaat uit naar de periode na de Tweede Wereldoorlog, mede omdat we nu nog gebruik kunnen maken van enkele ooggetuigen. Als zoon van een hoofdwerktuigkundige en superintendent van de Rotterdamse rederij Shell Tankers, zelf ook in dienst geweest te zijn geweest als scheepswerktuigkundige van deze rederij en sedert 10 jaar voorzitter van CNOOKS, Club van Nederlandse Oud Gezagvoerders en Oud Hoofdwerktuigkundigen der Koninklijke/Shell, richt ik mij op de ontwikkeling van de Rotterdamse rederij Shell Tankers in de naoorlogse jaren. De tijdvakken die ik zal beschrijven zijn: ‘De naoorlogse jaren van 1945 tot 1953’; ‘Wederopbouw 1953-1960’; ‘Verdere uitbreiding van de vloot 1960-1970’; ‘Oliecrisis en afslanking 1970-1980’ en ‘Het eind komt in zicht 1980-1997’. Graag doe ik hierbij dan ook een dringende oproep aan met name van het Maritiem Museum Rotterdam om de verhalen van de naoorlogse zeevarenden op te tekenen en te documenteren en dit idee toe te voegen aan de lijst van stageonderwerpen. Tevens nodig ik hierbij met name andere verenigingen van rederijen uit om met mij mee te denken over de uitwerking van dit project. Wellicht kunnen we aansluiten bij andere oral history-projecten? Als u behulpzaam wilt zijn bij de uitwerking van deze oproep, neem dan svp even mij contact op. Laat de waardevolle verhalen van naoorlogse opvarenden niet verloren gaan!
Op 1 november 2024 vond het zeventiende symposium van het Maritiem Portal (MP) en de Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland (NMGN) plaats in de Max Nettlauzaal van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. Hoewel het misschien niet meteen duidelijk is, staat het IISG op een locatie met een rijke maritieme geschiedenis. Het gebouw aan de Cruquiuskade, ooit een cacaopakhuis, en daarmee een plek waar veel schepen werden gelost. Deze historie gaf de bijeenkomst een extra maritieme dimensie, die perfect aansloot bij het thema Zeevarenden en hun thuisbasis.
Hugo ter Avest en het schilderij van ‘de Stad en Lande’. (Foto Jelle Jan Koopmans)
Op zaterdag 3 februari 2024 vond het jaarlijks symposium van de Wurkgroep Martime Skiednis plaats in het Fries Scheepvaart Museum in Sneek. Het thema dit jaar was ‘Friezen in de admiraliteiten van de Republiek in de Vroegmoderne Tijd’. Voorzitter Peter Tolsma opende het symposium met een verwijzing naar het boek Verzwegen Zeeheld Jacob Benckes van oud bestuurslid Jan de Vries. De belangrijkste vraag van het symposium was: hoe kan het dat er zoveel Friezen actief waren in de admiraliteit en wie waren dat?
Dit voorjaar verschijnt mijn boek LAMMEREN ONDER WOLVEN – Varen op leven en dood in WO II. Het gaat over de huiveringwekkende strijd van de Nederlandse koopvaardij tegen een vijand die met duikboten, gevechtsvliegtuigen en zeemijnen dood en verderf zaait en oceanen doet veranderen in slagvelden. Het is geen ‘droge’ geschiedenis, maar een persoonlijk verhaal, verteld vanuit de beleving van de broers Cornelis en Jacob Haasnoot. De lezer wordt meegenomen in hun worsteling met het oorlogsgeweld.
Willem van de Velde de Oude, The battle of Femern. Google Art Project
In 2022 is mijn boek Niederländische Seefahrer in schwedischen Diensten uitgekomen, waarvoor ik zowel de Nederlandse officieren van de Zweedse marine in het midden van de 17e eeuw alsook de hulpvloot, die in 1644 door de ondernemer Louis de Geer voor Zweden uitgerust werd, onderzocht heb. Tot circa 1650 had Zweden een tekort aan officieren die grote oorlogsschepen buiten de eigen wateren konden navigeren. De deelname van Zweden aan de Dertigjarige Oorlog (1630-1648) en de Deens-Zweedse Oorlog (1643-1645) zorgde voor jaarlijkse Zweedse wervingen van kapiteins en luitenants in de Nederlandse Republiek. In totaal werden gedurende deze oorlogen minstens 139 kapiteins en luitenants en twee vice-admiralen aangenomen, zodat in 1649 46% van de kapiteins van de Zweedse admiraliteit in de Republiek gerekruteerd was. In matrozen waren de Zweedse wervers normaal gesproken niet geïnteresseerd. De uitzondering op deze regel waren de zeelieden van de bovengenoemde hulpvloot. Hoewel al eerder studies over Nederlandse eskaders in buitenlandse dienst gepubliceerd zijn, is over de matrozen van dit soort expedities niets bekend. Wat waren dit voor zeelieden en waarom traden ze in dienst van een vreemde staat?