Vanuit het hele land togen maritiem-historische professionals en liefhebbers op vrijdag 15 november 2019 naar Enkhuizen voor het eerste gezamenlijke symposium van de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis en het Maritiem Portal/de Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland. Het Zuiderzeemuseum (ZZM) bleek een uitstekende locatie waar het thema ‘reflecties van de maritieme caleidoscoop’ goed tot zijn recht kwam. De opkomst was groot, mede omdat er veel overlap zit in het ledenbestand van de maritiem-historische verenigingen en organisaties.
’s Morgens was er in het Peperhuis voor de leden van de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis eerst de ledenvergadering. In een uur tijd loodste voorzitter Annette de Wit alle belangrijke agendapunten daar doorheen. Penningmeester Gerhard de Kok lichtte de financiële cijfers toe. Er is geen reden voor zorgen, behalve voor het ledenaantal. Was dat in 1986 nog 680, tegenwoordig zijn er nog ongeveer 400 individuele en instellingsleden. De contributienota’s zullen vanaf volgend jaar al in januari worden verstuurd. Het jaar 2021 wordt een jubileumjaar. Enkele leden wordt gevraagd zitting te nemen in de lustrumcommissie om samen met het bestuur na te denken over enkele passende activiteiten. Redactievoorzitter Remmelt Daalder toonde zich tevreden over het Tijdschrift voor Zeegeschiedenis (TvZ), waarvan het najaarsnummer weer op tijd verscheen. Hij riep de aanwezigen op om te bespreken boeken aan te melden. Voor 2021 wordt aan een themanummer gedacht. In potentie is er voldoende kopij voor de volgende afleveringen, maar auteurs met interessante artikelen zijn altijd welkom. Ook voor Engelstalige artikelen is het TvZ een goed platform. Annette de Wit toonde zelf al een voorproefje van de nieuwe website die aanstaande is. Deze ziet er rustiger uit dan de huidige website en wat heel opvallend is, er worden geen reclames meer getoond. Als de website beschikbaar komt, naar verwachting eind van dit jaar, zijn alle afleveringen van het TvZ hier ook als pdf’s te vinden en doorzoekbaar. De voorjaarsbijeenkomst staat gepland op zaterdag 23 mei a.s. in Museum ’40-’45 in Rotterdam; dit in het kader van de herdenking van 75 jaar bevrijding. Voor de J.C.M. Warnsinck-prijs die dan wordt uitgereikt, kunnen kandidaten worden aangedragen.
Vervolgens verzorgde Hilde Cammel, conservator schepen- en kledingcollectie van het ZZM, een lezing over de tentoonstelling ‘Kleren maken de vrouw’. Eerst schetste zij kort de historie van het ZZM. De focus ligt op de visserijgeschiedenis en tradities in het Zuiderzeegebied tussen 1810 en 1932. Het Buitenmuseum herbergt ca. 90 gebouwen, afkomstig uit plaatsen rondom de voormalige Zuiderzee. Deze zijn ingericht en voor het publiek toegankelijk. Verder bevat de collectie 83 grote en kleine schepen die gerelateerd zijn aan de Zuiderzeevisserij. Daarvan liggen er 15 in de beroemde schepenhal. Er wordt nog altijd verzameld, maar schepen zijn duur in onderhoud. Een aangeboden schip moet echt goed passen in de verzameling en wordt alleen geaccepteerd als het niet elders kan worden bewaard. Soms is een schip beter af in particuliere handen.
Vanwege de herdenking van 100 jaar vrouwenkiesrecht is er aandacht voor het zware leven van vrouwen 100 jaar geleden. Mannen waren op zee en lang van huis en daarom moest de vrouw zorgen voor de kinderen, huishouden, inwonende ouders, zieken. Omdat de visserij weinig opbracht, zorgden de vrouwen met garnalen pellen voor extra inkomsten. In ‘Kleren maken de vrouw’ wordt aandacht besteed aan het zware leven van vrouwen, overeenkomsten en verschillen tussen vroeger en nu, en wat er gebeurt ten aanzien van het maken en onderhouden van kleding. Vroeger waren kleren niet te koop, kleding werd met de hand gemaakt. Stoffen waren duur en de drager was er superzuinig op. Sommige kleding ging een heel leven mee! Tegenwoordig gaat dat heel anders en bestel je maatkleding via je computer met een druk op de knop. En het wordt morgen geleverd. De tentoonstelling laat de levensloop van kledingstukken zien; van het leren kleding maken, tot versieren en pronken. Bijzonder is de handwerknalatenschap van Katrina Rood uit Bodegraven die les kreeg in ‘fraaie en nuttige handwerken’. Veel foto’s in de tentoonstelling tonen breiende meisjes en vrouwen. Breiwerk kon gemakkelijk worden meegenomen. Ieder milieu versierde kleding, ook in de minder kapitaalkrachtige gezinnen maakte men met kundig handwerk pronkkleding. Het wassen en strijken van kleding was vroeger een hele klus en gebeurde soms maar een maal per jaar. Vaak werden de kleren gelucht over de waslijn. Kleding van kleinbehuisde gezinnen werd gewassen in het zoute water van de Zuiderzee. Kleren moesten zo lang mogelijk meegaan en werden daarom eindeloos versteld en letterlijk opgelapt. Door het wassen werden ze ook steeds bleker en valer. Zwarte kleren werden uiteindelijk lichtgrijs. Het leven van de mens zie je af aan zijn kleding. Uiteindelijk worden het poetsdoeken. Het ZZM bezit een bijzondere kledingcollectie met niet alleen de mooie stukken, maar ook die met rafelranden. De bezoeker wordt bewust gemaakt over duurzaamheid en herkomst van kleding. De tentoonstelling geeft aan dat in het verleden soms de oplossing ligt voor het duurzaam omgaan met kleding. Daarnaast roept deze ontzag op voor het harde bestaan en de zorgzaamheid voor het omgaan met kleding. De tentoonstelling is nog te zien tot en met 5 april 2020.
Vervolgens was het tijd voor de lunch en kon de tentoonstelling ‘Kleren maken de vrouw’ worden bezichtigd. Het middagprogramma vond vervolgens in het Amsterdamse Huis plaats. Hier sloten de deelnemers en geïnteresseerden van het Maritiem Portal en de Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland aan. Namens het ZZM heette Kees Hendriks de aanwezigen van harte welkom. Hij verklaarde de naam van het Amsterdamse Huis. Deze houten skeletbouw uit de zestiende eeuw stond vroeger naast Hotel Victoria in Amsterdam en is aan het ZZM geschonken. Verder verontschuldigde hij zich voor het feit dat dit eigenlijk een ongelegen moment is. Het Buitenmuseum is een seizoensbedrijf en nu gesloten. Ook binnen is er veel gesloten vanwege een herinrichting van de vaste presentaties. Half februari 2020 is binnen alles op orde en in april 2020 gaat ook het Buitenmuseum weer open.
Daarna gaf hij het woord aan Els van Eijck van Heslinga die als strenge middagvoorzitter optrad en de sprekers kundig inleidde. Maar eerst memoreerde zij dat het Maritiem Portal drie jaar geleden, op 18 november 2016, werd gelanceerd als een centraal platform voor alle maritiem-historische activiteiten in Nederland. Met de overkoepelende organisatie door Huygens ING en spin in het web Marja de Keuning staat de fundering als een huis! Aan de Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland werken zo’n 50 auteurs mee en steeds meer onderdelen komen online beschikbaar. Het aantal bezoekers van de website www.maritiemportal.nl stijgt en deze heeft een steeds groter bereik. Verder wordt er twee keer per jaar een symposium georganiseerd waarmee ook het persoonlijk contact en de netwerkfunctie worden bevorderd. Er is nog steeds aandacht voor onderhoud en ontwikkeling en het Maritiem Portal is dus nog niet klaar. Er is altijd een luisterend oor voor de wensen van de deelnemers. Het Maritiem Portal kent een Stuurgroep Governance en een Redactie (voorheen Werkgroep Content). Het middagprogramma bestond uit vijf korte en gevarieerde presentaties.
Annette de Wit, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis, beet het spits af met een voordracht over de vereniging die in 2021 60 jaar bestaat. Sommige leden van het eerste uur zaten in de zaal! Onder leiding van dr. R.E.J. Weber werd de vereniging in 1961 opgericht naar Frans voorbeeld. Een ‘Alliance Française’ kwam echter niet van de grond, waardoor Weber en zijn assistente, mejuffrouw Mollema, aanklopten bij het toenmalige Nederlandsch Historisch Scheepvaartmuseum in Amsterdam en het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ in Rotterdam. Samen met de Linschoten-Vereeniging, het KNAG, de Commissie Zeegeschiedenis van de KNAW, het Gemeentearchief van Amsterdam en het Rijksmuseum werd gestart met een samenwerking op nationaal niveau. Doel van de vereniging was en is nog steeds het stimuleren van de wetenschappelijke beoefening van de zeegeschiedenis. Het artikel dat Jaap Bruijn en Gerard Acda in 2011 over de historie van de vereniging schreven, komt binnenkort digitaal beschikbaar via de website www.zeegeschiedenis.nl. Het Tijdschrift voor Zeegeschiedenis, voortgekomen uit de Mededelingen, vormt de ruggengraat van de vereniging en kent een keur aan artikelen en onderwerpen en vormt daarmee een rijke, veelzijdige bron. De vereniging is ook een ontmoetingsplaats met twee keer per jaar een bijeenkomst met een inhoudelijk programma. De bindende factor is de liefde voor de zeegeschiedenis. De vereniging reikt twee prijzen uit, de J.C.M. Warnsinck-prijs en de J.R. Bruijn-prijs. De beide jury’s, evenals de redactie van het TvZ, opereren onafhankelijk van het bestuur. De vereniging kent een vergrijzend publiek, maar ook jongeren zijn geïnteresseerd. Ontmoetingen vinden nu ook digitaal plaats, maar (maritieme) geschiedenis is bij een breed publiek populair. Annette de Wit besloot haar verhaal dan ook met een oproep: kom bij de club!
Kees Hendriks, sector manager Collecties en Informatie van het ZZM, vertelde over de recente veranderingen die de bibliotheek van het ZZM heeft ondergaan. Het ZZM verzamelt de verdwijnende Zuiderzeecultuur, het leven en werken van de handwerksman, visserman en tuinder rondom de binnenzee. De bibliotheek verzamelde van oudsher breder en omvatte zo’n 32.000 titels. Omdat slechts 5% hiervan uniek is voor Nederland, is de toegevoegde waarde beperkt. De bibliotheek was goed geoutilleerd, maar er was weinig bedrijvigheid merkbaar. In 2015 is daarom besloten een andere koers te gaan varen. De bibliotheek werd niet ontmanteld, maar stond wel onder druk. Veel was online beschikbaar (maar veel ook nog niet!), de bibliotheek werd weinig in de PR betrokken en de opbrengsten waren beperkt. Het informatieplan uit 2016 onderbouwde de nieuwe rol als kennisverspreider waarbij werd gefocust op de beschikbaarstelling van moeilijk toegankelijke informatie. Er volgde een ombouw naar digitale informatievoorziening, voor intern gebruik bleef er een kleine handbibliotheek, en de bibliotheekcollectie werd overgedragen aan passende instellingen. Voor de uitvoering van het plan werd een datamanager aangesteld, er werden afspraken met de RCE gemaakt, vrijwilligers werden geworven en de nieuwe website www.zuiderzeecollectie.nl werd ingericht. Door deze veranderingen bloeide de bibliothecaris aan het eind van zijn carrière helemaal op. Een filmpje waarin hij de kaartenbak omkeert, illustreerde dat mooi. De vrijwilligers zochten op internet naar de hyperlinks van digitale publicaties en via Delpher naar krantenknipsels. Van veel boeken en artikelen zijn pdf’s. In totaal is nu 50% van de collectie digitaal. Via linked open data kunnen databases aan elkaar gekoppeld worden en zijn er combinaties gemaakt met gegevens van het RKD, de KB en andere instellingen. Door deze nieuwe vorm wordt kennis breed beschikbaar gesteld in een vorm die de bibliotheek ‘oude stijl’ nooit zou kunnen bereiken.
Jan van de Voort, voormalig medewerker van Museum Vlaardingen, verzorgde de derde lezing waarin hij vertelde over het Centraal Visserijregister (CVR), de ‘burgerlijke stand’ van de zeevisserijschepen tussen 1911 en 2017. In 1726 werden haringbuizen voor het eerst geregistreerd. De naamlijsten bevatten de namen van rederijen, schepen en stuurlieden. Door de jaren heen breidde dit register zich uit en vind je er ook steeds meer informatie in. Door chaos op de Noordzee in het midden van de negentiende eeuw vanwege aanvaringen en smokkel kwam er politietoezicht en werden vissersschepen verplicht om een registratie op de zeilen en boeg aan te brengen. De letters voor de gemeentes als herkomst veranderden nog wel. Vlaardingen werd van VN nu VL en Scheveningen werd van SN nu SCH. In 1911 trad een nieuwe visserijwet in werking waarbij de schepen in het visserijregister moesten worden ingeschreven. Dat gebeurde op speciale inschrijvingskaarten in verschillende kleuren. Op deze kaarten zie je veel doorhalingen en correcties die het geheel niet erg leesbaar maken. De gegevens zijn ook niet altijd even consequent bijgehouden. Verschillende schepen hebben soms dezelfde nummers en namen. Het archief van het CVR kwam uiteindelijk in Voorschoten terecht. Het toenmalige Visserijmuseum en het Zuiderzeemuseum kregen er een kopie van in microfichevorm. Alerte vrijwilligers hebben de originele registratiekaarten gered en deze bevinden zich nu in de collectie van het Nationaal Archief. De visserijgegevens zijn inmiddels met die door Andries Moerman zijn verzameld bijeengebracht. De kaarten zijn met financiële steun van de Samenwerkende Maritieme Fondsen gedigitaliseerd en in het voorjaar van 2020 komen deze gegevens via www.zuiderzeecollectie.nl beschikbaar. Het loont dus om samen te werken!
Marja Goud, informatiespecialist bij Het Scheepvaartmuseum en zelf scheepseigenaar, hield een gloedvol betoog over het behoud van het varend erfgoed. De meeste historische schepen bevinden zich in particulier bezit (90%) en slechts 10% behoort tot een museale collectie. Naar schatting zijn er 6.000 historische schepen, waarvan er 3.000 te vinden zijn in het Register Varend Erfgoed Nederland (RVEN). Er is een grote verscheidenheid: van kleine tjotter tot s.s. ‘Rotterdam’. Voor de belangenbehartiging van historische schepen en hun eigenaren bestaan er verschillende behoudsorganisaties, allemaal met hun eigen karakter. Het RVEN heeft zijn beperkingen, eigenaren moeten zelf stappen ondernemen om erin te komen en de doorzoekbaarheid van het online bestand is beperkt. De bescherming en bedreiging van het varend erfgoed kent steeds dezelfde problematiek, maar nog altijd geen oplossing. In de wetgeving is dit nog altijd niet goed vastgelegd, zelfs niet in de Erfgoedwet van 2017. De vergrijzende scheepseigenaren en de jongeren die het niet overnemen vormen ook een bedreiging, evenals de weinige faciliteiten voor onderhoud en restauratie. Dat wordt een groot probleem, want Nederland heeft de grootste historische vloot ter wereld. Marja Goud riep op tot een overkoepelende visie voor het behoud van schepen. Historisch onderzoek is nauwelijks multidisciplinair. Er zijn veel monografieën over historische schepen, maar ze zijn vaak geschreven vanuit één invalshoek. Ze besloot haar verhaal met de constatering dat er nog veel werk valt te verrichten.
Gerhard de Kok, onderzoeker bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, verzorgde de laatste lezing en sprak over zijn onderzoek naar de economische impact van de trans-Atlantische slavenhandel voor de Zeeuwse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw. Zijn onderzoek mondde uit in een proefschrift en hij focuste hierin op Walcheren en slavernij-gerelateerde activiteiten, met name in Middelburg en Vlissingen. In Zeeland stelde de handel in suiker en koffie niet veel voor. Daarentegen was de vaart op Afrika zeer belangrijk. Bijna alle Zeeuwse schepen waren slavenschepen en daarmee waren de Zeeuwen marktleiders in de achttiende eeuw. Zeeland nam die rol over van Amsterdam. Dit kwam doordat hier de meeste aandacht was gericht op Nederlandse kolonies. De Zeeuwen richtten zich daarom op de onvoorspelbare slavenhandel. Daarnaast had Zeeland een beperkt achterland voor handelsproducten als koffie en suiker. Voor de slavenhandel was de ligging van Zeeland minder belangrijk. Verder verloor de WIC na 1730 haar monopolypositie en groeide de Nederlandse slavenhandel enorm, vooral met reizen naar Suriname. Vlissingen werd de meest gespecialiseerde slavenhaven van Europa en de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) de grootste slavenreder. Wat leverde de slavenhandel nu feitelijk op? De rendementen voor investeerders liepen van 25 tot 100%, maar er werd ook geïnvesteerd in omringende activiteiten, zoals scheepsbouw. Vaak waren de directeuren van de MCC ook in andere bedrijfstakken actief, zoals verzekeringen of bierbrouwerijen. De boekhouders van de particuliere slavenschepen profiteerden het meest. Viel er ook voor de gewone man iets te verdienen? Waardevolle goederen werden van Zeeland naar Afrika vervoerd en natuurlijk leverde het uitreden van de schepen zelf ook verdiensten op. Exportproducten die naar Afrika werden verscheept, kwamen vooral uit Azië (textiel). Slechts een klein gedeelte kwam uit Europa (metalen) of Nederland (wapens en buskruit, brandewijn, jenever). Buskruit was het meest gekoppeld aan de slavenhandel. Het werd vooral op Walcheren geproduceerd. Ook indirect via de scheepsbouw en -reparatie, de verkoop van scheepsbenodigdheden, victualiën en de financiële dienstverlening werd flink verdiend. Er is becijferd dat de slavenhandel voor de Nederlandse economie vrij beperkt was, slechts 5%. Op lokaal Zeeuws niveau was dat aandeel groter. Gerhard de Kok berekende dat de Vlissingse economie voor 7% direct, 28% indirect en 65% overig van de slavenhandel profiteerde. Voor Middelburg was dat respectievelijk 2, 9 en 89%.
Hierna riep Els van Eijck van Heslinga de sprekers naar voren en dankte zij hen voor hun lezingen die een kleurrijk en geschakeerd beeld van de maritieme geschiedenis gaven, geheel in de lijn met de titel van de dag, ‘Reflecties van de maritieme caleidoscoop’. Vervolgens bedankte Jelle van Lottum, werkzaam bij Huygens ING en per vandaag de voorzitter van de Stuurgroep Governance, Els voor haar werk als waarnemend voorzitter. Hij noemde Els een persoonlijkheid en als drijvende kracht enorm belangrijk voor de ontwikkeling van het Maritiem Portal. Hiermee werd de dag afgesloten.
De conclusie kan zijn dat een combinatie van activiteiten van twee organisaties met een gevarieerd aantal korte presentaties uitstekend is. Daarnaast bood de bijeenkomst ook ruimschoots de gelegenheid om te netwerken en kennis uit te wisselen tijdens de lunch, de rondwandeling over de tentoonstelling en de afsluitende borrel. Deze opzet smaakt naar meer! Hoogstwaarschijnlijk valt er al iets te proeven tijdens de eerste ‘Vlootschouw’ van het maritieme verleden van de Lage Landen op zaterdag 18 januari 2020 in Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. En natuurlijk ook tijdens het volgende symposium van het Maritiem Portal en de Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland dat plaatsvindt op vrijdag 3 april 2020, deze keer in het MuZEEum in Vlissingen.
Ron Brand