Blog: ‘Menheerse menieren’. Vakmanschap in de beugvisserij

Zwartewaal is gelegen aan de noordkant van het Land van Voorne, tegenover Schiedam ligt Pernis, Middelharnis ligt aan de noordkant van Overflakkee. Nieuwe kaart van het zuidwestelijk deel van Holland. Uitgave van Isaak Tirion, Amsterdam 1748.

De dorpen Middelharnis, Pernis en Zwartewaal op de Zuid-Hollandse eilanden waren tot het begin van de twintigste eeuw belangrijke vissersplaatsen. De focus lag in de geschiedschrijving van de visserij vaak op het vasteland van Holland en op de haringvisserij. De visserijgeschiedenis van de dorpen in het Overmase (aan de overkant van de Maas) is lange tijd aan de aandacht van historici ontsnapt. Daar is recent verandering in gekomen.

In deel 3 van de Maritieme geschiedenis der Nederlanden uit 1977 stelt Akveld dat de visserij van Middelharnis, Pernis en Zwartewaal in het tweede kwart van de negentiende eeuw te kleinschalig was om het naast Maassluis en Vlaardingen vol te houden. De vloten van de Maassteden (Vlaardingen, Maassluis en enkele schepen uit Rotterdam en Schiedam) telden 59 schepen in 1855. De drie dorpen samen hadden er 39. Middelharnis, Pernis en Zwartewaal waren bepaald nog niet weggevaagd als vissersplaats, dat zou pas in de twintigste eeuw gebeuren. Ook in de tweede helft van de negentiende eeuw waren ze met veertig tot vijftig grote schepen, elke bemand met dertien vissers, continu aanwezig op de Noordzee.  

Over Zwartewaal heeft Nico de Vries in 2019 zijn boek Een arm zeedorpken gepubliceerd, waarmee voor dit dorp een hiaat opgevuld is. Wat Middelharnis betreft zijn sinds 2011 veel aspecten en tijdvakken onderzocht. De resultaten zijn in boeken, scripties, tijdschriftartikelen en een weblog vastgelegd. 

In de jaren 2021 tot 2023 publiceerde ik vier artikelen over zeevisserij van Middelharnis van 1813 tot 1923. In het vierde artikel heb ik veel aandacht besteed aan de werkwijze (manieren) van de vissers van Middelharnis (Menheerse in het plaatselijke dialect). Dit onderwerp staat in deze blogtekst centraal.

Karakteristieken

Tekening van de beug. Uit: J. Ploeg, Bezanen en gaffelaars (Emmen 2008) 23.

Beugvisserij en bunschepen waren door de eeuwen heen karakteristiek voor de visserij van Middelharnis, Pernis en Zwartewaal.  De vissers werden ‘versvaarders’ genoemd omdat ze verse (levende) vis aanvoerden. De beugvisserij was een vistechniek met een stelsel van lange lijnen en haken voor de visserij op kabeljauw, schelvis, leng, heilbot, tarbot, vleet en rog. De vangst werd levend gehouden in de bun, een ruimte onderin het schip met gaten waar water doorheen stroomde. De vissers gingen in de negentiende eeuw niet meer alleen op verse vis uit, al bleef deze visserij van de herfst tot in het voorjaar voor de meeste inkomsten zorgen. De sloepen gingen ook op zoutreis, lange verre reizen in de zomer waarbij de vis (kabeljauw en leng) ingezouten werd. De gebruikte vistechniek in de zomer was meestal de kolvisserij. Een kollijn was een handlijn met aan het eind een lange kolhaak met aas. De lijnen werden vanaf de scheepsrand door de bemanningsleden heen en weer bewogen.

Isolement

Het Kofjekokertje,
Beeld van Pieter de Monchy aan het Vingerling te Middelharnis, onthuld op 26 juni 1971 door de Minister van Verkeer en Waterstaat J.A. Bakker in aanwezigheid van ongeveer zestig oud-vissers.

De visserij van Middelharnis heeft zich sinds de zestiende eeuw ontwikkeld in een isolement. Door de afgelegen ligging ontstonden in de loop van de tijd de ‘Menheerse menieren’, een uniek stelsel van gewoonten, werkwijzen, benamingen, taakverdeling en organisatie aan boord van de schepen. De manieren strekten zich uit van het verdelen van de besomming tussen reder en bemanning, de gang van zaken tijdens het eten en het weekmenu tot aan de manier waarop de staart van de kabeljauw gesneden werd. Alles ging naar oude gewoonten, en dat noemden de vissers ‘Menheerse menieren’.

De bemanning van een sloep bestond uit een schipper (de ‘baes’), een stuurman (‘ouwenman’), zes matrozen en vijf jongens van twaalf tot twintig jaar (‘koffiekokertje’, ‘keteltapper’, ‘inbakker’, kok en ‘bovenman’). De meeste benamingen komen alleen in Middelharnis voor. De leerschool aan boord was hard, zeker voor de allerjongste bemanningsleden. Het was de ‘menier’ om de jongens hard op te leiden. Zo was het niet de bedoeling dat een jongen de waaromvraag stelde. ‘Als ze zeiden “dat is de manier” dan was er geen speld tussen te krijgen’, aldus een oud-visser.

Vakmanschap

Er is veel geschreven over de ‘menieren’. Als tegenwicht voor de – mogelijk chauvinistische- uitspraken van de vissers zelf, heb ik ook gezocht naar meer objectieve gegevens en uitspraken van buitenstaanders over het vakmanschap van de Middelharnisse vissers.

De vraag is in hoeverre de manieren invloed hadden op de resultaten van de visserij. De beugvisserij was een gecompliceerde vistechniek. Elke handeling van elke visser moest precies volgens de vaste routine uitgevoerd worden. De werkzaamheden aan boord waren in de woorden van oud-vissers ‘zeer geraffineerd’ en ‘strak georganiseerd’. Het was ‘een vanzelfsprekende organisatie met ervaringskennis.’ De specifieke ‘menieren’ zorgden ervoor dat bemanningsleden die op de vloot van Middelharnis opgeleid waren, blindelings met elkaar konden samenwerken. Vandaar dat soms complete bemanningen op een schip van een andere plaats gingen varen, zoals voorbeelden uit Zierikzee, Antwerpen, Pernis en Maassluis laten zien.

Getuigenissen

Sloepen in de haven van Middelharnis, 1890. Links van de sloepen een botter die de vis overneemt. Streekarchief Goeree-Overflakkee.

Hendrik de Korte (1880-1948) werkte in zijn jonge jaren op de sloepen van Middelharnis en werd later leraar aan de Visserijschool in IJmuiden. Hij schreef: ‘Zonder grootspraak mag worden gezegd, dat de vissers van Middelharnis zeer bekwame zeelieden en uitnemende beugvissers waren. Zij stonden wegens de kennis van de zee bij de inwoners van andere vissersplaatsen in hoog aanzien.’ De zoöloog P.P.C. Hoek was een groot kenner van de visstand en van de visserij. Hoek stelde dat de vissers van Vlaardingen en Maassluis voorop liepen in de haringvisserij, maar dat ze met de beugvisserij niet hetzelfde succes hadden omdat ze maar enkele maanden per jaar met de beug visten. Het zijn de vissers van Middelharnis, Pernis en Zwartewaal die ‘uitmunten’ in deze tak van visserij omdat ze deze techniek het hele jaar gebruikten. In de woorden van een oud-visser: ‘Als je op een beugsloep voer dan was je pas echt zeeman. De haringvisserij was een zomerbedrijf en op een logger kon iedereen terecht, die handen aan zijn lijf had. Maar op een sloep die zomer en winter de beugvisserij uitoefende moest elk bemanningslid vakbekwaam zee- en visserman zijn.’

Om te beschrijven hoe het er in de beugvisserij van Middelharnis aan toe ging werd het boek van de Vlaardingse reder Hoogendijk, De grootvisscherij op de Noordzee, regelmatig aangehaald. Oud-vissers wezen erop dat de manier van vissen die Hoogendijk beschreef, afweek van de praktijk in Middelharnis en dat hun manier van werken tot een hogere kwaliteit van het product leidde.

Niet alleen het vissen, ook het schoonmaken en zouten van de kabeljauw vereisten veel ervaring en vakmanschap. De Middelharnisse kabeljauw stond bij de keurmeesters in Vlaardingen goed bekend. De Vlaardingers brachten de kabeljauw aan met een ronde staart. Daar kon geen zout tussen en dan ging de vis stinken. Op de Middelharnisse sloepen werd de staart plat gesneden zodat het zout beter opgenomen werd. Ze besomden vanwege de hoge kwaliteit altijd één tot vijf gulden meer per tonnetje gezouten kabeljauw.

Rond 1895 vielen de besommingen van de wintervaart met de beug vanuit Vlaardingen en Maassluis tegen. De Nieuwe Vlaardingsche Courant signaleerde dat de sloepen van Pernis, Zwartewaal en Middelharnis, dankzij het vakmanschap van de vissers, veel hogere besommingen maakten dan de schepen van Vlaardingen en Maassluis,. De visserij ter verse in de winter was zeker nog rendabel met een ‘in het beugen geoefende bemanning, mits op een geschikt vaartuig’ aldus de krant.

De vissers van Pernis stonden bekend als zeer goede vaklui. Toch brachten de Pernisse sloepen in de zomers van 1904 en 1906 veel minder gezouten vis aan dan de Middelharnisse sloepen. Visserijdeskundigen vroegen zich af hoe het kon dat er zulke grote verschillen waren. De vissers gebruikten dezelfde vistechniek, op dezelfde visgronden, met dezelfde schepen en hetzelfde aas. Een schipper  uit Middelharnis benoemde de verschillen tussen de werkwijze van Middelharnisse vissers en die van de Pernisse vissers: het gebruik van levend aas, de afwisseling van beug- en kolvisserij en vooral veel geduld.

Het succes van de zeevisserij ‘staat of valt met het streng in het oog houden der details als hoofdvoorwaarde voor de rentabiliteit’, stelde de reeds genoemde Hoogendijk. De toegevoegde waarde van de ‘Menheerse menieren’, het menselijk kapitaal in de Middelharnisse visserij, was groot. Met de tot in de details geperfectioneerde beugvisserij en visverwerking werd een optimale besomming bereikt. De vissers haalden alles uit de visserij wat er in zat.

Deze conclusie roept de vraag op waarom de zeevisserij uit Middelharnis en uit de andere dorpen van de Zuid-Hollandse eilanden verdwenen is. Daarvoor verwijs ik de lezer graag naar deel 4 van de genoemde reeks artikelen.

Marlies Jongejan

Biografie

Marlies Jongejan studeerde Maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en was werkzaam bij de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg. Sinds 2013 doet ze onderzoek naar de visserijgeschiedenis (in het bijzonder van de Zuid-Hollandse eilanden en Zeeland).

Literatuurlijst

Artikelen geschreven door Marlies Jongejan (voor het downloaden van de artikelen is het nodig om een account aan te maken, bekijken kan wel zonder account).