Blog: Een zwarte bladzijde gewogen. Presentatie van het onderzoeksrapport slavernij, 26 juni 2019, IISG Amsterdam

Het panel: Marjolein Moorman (gemeente Amsterdam), Linda Nooitmeer (NiNsee), Martine Gosselink (Rijksmuseum) en Noraly Beyer.

Cijfers bij een bewogen onderwerp

De geschiedenis van de slavernij is terecht een emotioneel en beladen onderwerp. De slavenhandel betekende een humanitaire catastrofe en is nog steeds een zwarte bladzijde in de geschiedenis van veel West-Europese landen. Is deze bewogen geschiedenis in Nederland lang onderbelicht geweest, thans staat slavernij in het centrum van de historische en maatschappelijke belangstelling.

De groeiende belangstelling was ook terug te vinden bij de presentatie van de resultaten van het onderzoek naar de betekenis van de Atlantische slavernij voor de Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw, die op woensdag 26 juni 2019 plaatsvond in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). De presentatie werd bijgewoond door zo’n 120 aanwezigen, waaronder naast historici, veel vertegenwoordigers van de museale wereld en het onderwijs en gewone belangstellenden.

Het onderzoek was in 2014 gestart als een NWO-project, onder de uitgebreide maar wat doelstelling betreft wel duidelijke titel: Slaves, commodities and logistics. The direct and indirect, the immediate and long-term economic impact of eighteenth-century Dutch Republic transatlantic slave-based activities. Hoofdaanvragers waren Marcel van der Linden (IISG), Karel Davids (VU) en Henk den Heijer (RUL) en bij de uitvoering waren vier onderzoekers betrokken, Tamira Combrink, Gerhard de Kok, Karin Lurvink en Pepijn Brandon. Via een uitgebreid archiefonderzoek werd slavernij gerelateerde economische activiteit in Nederland in de tweede helft van de achttiende eeuw nauwgezet in kaart gebracht.

Pepijn Brandon verzorgde de feitelijke presentatie van de onderzoeksresultaten. Hij deed dit mede in de hoedanigheid van voornaamste auteur (samen met Ulbe Bosma, co-begeleider van het project) van het verslag dat vrijwel gelijktijdig door het TSEG digitaal beschikbaar was gesteld. Voor degenen in de zaal die Brandon de avond ervoor in ‘Nieuwsuur’ al hadden gezien, waren de bevindingen niet helemaal nieuw, maar dat maakte ze niet minder belangwekkend. Brandon stelde vast dat voor het bepalen van de betekenis van de slavernij voor de rijkdom van Nederland een onderzoek naar de slavenhandel alleen ontoereikend is. In plaats daarvan dienen alle aan slavernij gerelateerde economische activiteiten meegewogen te worden, dus ook dat de verdiensten aan het transport en de verwerking van plantageproducten (suiker, koffie, indigo), aan de financiële dienstverlening etc. Gekoppeld aan de berekeningen van het Bruto Binnenlands Product van Jan Luiten van der Zanden en Bas van Leeuwen uit 2011 kan dan worden vastgesteld dat ruim 5% van het BBP van de Nederlandse Republiek in 1770 afkomstig was van slavernij gerelateerde economische activiteit. Indien uitsluitend naar het belangrijke gewest Holland wordt gekeken, stijgt dat percentage zelfs naar meer dan 10%. Het leeuwendeel daarvan betrof Amsterdam. Aan deze kwantitatieve gegevens voegde Brandon nog enkele pregnante cijfers toe. Zo droegen de door slavenarbeid verkregen plantageproducten uit het Atlantisch gebied voor 19% bij aan de totaalwaarde van de Nederlandse handel in die tijd.

Schuld en schaamte

Als speciale gasten voor de presentatie waren Marjolein Moorman, wethouder Onderwijs van Amsterdam, Linda Nooitmeer bestuurslid van het Nationaal Instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) en Martine Gosselink, hoofd van de afdeling Geschiedenis van het Rijksmuseum, uitgenodigd, die na het in ontvangst nemen van de eerste onderzoeksverslagen, onder leiding van Noraly Beyer met elkaar in gesprek gingen over de betekenis van het rapport. Allen toonden zich tevreden dat het onderzoek had aangetoond dat de bijdrage van de Atlantische slavernij aan de rijkdom van Nederland niet langer meer gebagatelliseerd kon worden. Voor Nooitmeer was die boodschap wel wat dubbel, omdat de nazaten dit eigenlijk al lang wisten. Het debat raakte aan het slot enigszins gepolitiseerd toen eventuele excuses van de gemeente Amsterdam ter sprake kwamen. Volgens Moorman was de gemeente welwillend, maar diende de zaak eerst formeel juridisch goed te worden bekeken. Nadat Beyer de lichte onrust die in de zaal was ontstaan bekwaam gepareerd had, ontspon zich nog een korte discussie over hoe met het slavernijverleden om te gaan. Gosselink vond dat er meer aandacht aan de voortdurende achterstandssituatie zou moeten worden besteed, maar zag ook grenzen aan de mate waarin de huidige generatie Nederlanders zich schuldig over deze kwalijke erfenis uit het verleden moest voelen. Moorman beaamde de weerstand tegen een schuldgevoel maar vond wel dat er reden was voor schaamte, zeker wat betreft de blinde vlek die er lang voor de doorwerking van het slavernijverleden is geweest. Nooitmeer had al eerder aangevuld dat zij niet van schuldig wilde uitgaan maar wel voor mededogen en empathie wilde pleiten. Excuses moesten er zeker komen maar die moesten welgemeend zijn, waarvoor geduld kon worden opgebracht.

Brood en kurk

Rode draad bij dit alles was en is de uiteindelijke interpretatie. Brandon had al met nadruk gemeld dat de gevonden 5% van het BBP -laat staan de 10% voor Holland- in 1770 een aanzienlijke hoeveelheid is. De ICT-sector in Amerikaanse economie van 2016 was bijvoorbeeld goed voor zo’n 6%. Tevens had hij erop gewezen dat er in Amsterdam in de tweede helft van de achttiende eeuw geen werkman was die niet op de een of andere manier zijn brood aan slavernij gerelateerde activiteit verdiende, waarvoor hij overigens, blijkens het verslag in TSEG, zelfs bijna letterlijk een bron uit die tijd kan citeren.

De resultaten geven ook aanleiding om de Atlantische handel voor Amsterdam, tenminste in de tweede helft van de achttiende eeuw, als de kurk te zien waarop haar economie toen dreef. Het slavernijonderzoek dat woensdag is gepresenteerd zal, zo stellen de onderzoekers zelf ook vast, niet het allesomvattend antwoord geven op de vraag naar de Nederlandse betrokkenheid bij slavernij; zo strekt dit onderzoek zich niet uit tot de eigenlijke Gouden Eeuw. Wel is met het onderzoek een gedegen, noodzakelijke discussiebasis gelegd voor het wetenschappelijke en maatschappelijke debat over het slavernijverleden van Nederland. 

Johan Joor