Op vrijdag 30 juni 2023 vond de tweede editie van ‘Vlootschouw van het maritieme verleden van de Lage Landen’ plaats in Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. Na de eerste succesvolle editie in januari 2020 was het na drie jaar weer tijd voor een nieuwe bijeenkomst. Honderd deelnemers waren naar het historische ’s Lands Zeemagazijn afgereisd om kennis uit te wisselen, toekomstige plannen en onderzoeken te presenteren en te bespreken en naar elkaars presentaties te luisteren.
Historici, archeologen, studenten en onderzoekers van allerlei disciplines kregen de kans om in een van twintig korte ‘pitches’ van vijf minuten een overzicht te geven over lopende onderzoeken en/of belangrijke ontwikkelingen in het maritiem-historisch veld. Tijdens de verschillende pauzes was er vervolgens volop gelegenheid om verder te praten en te discussiëren met geïnteresseerden. De sprekers hadden namelijk informatieposters gemaakt over hun onderwerp en deze werden op schildersezels gepresenteerd, wat de deelnemers de kans gaf zich verder te verdiepen in de onderwerpen in de pauzes. Daarnaast presenteerden enkele instellingen zich en was er op de informatiemarkt ook de gelegenheid om in boeken te snuffelen en deze te kopen.
Belangrijk aan Vlootschouw is het uitwisselen van kennis en ideeën, naast het maken van connecties en het vormen van netwerken. Daar wordt in het programma alle gelegenheid voor geboden, van veel korte en langere pauzes voor gesprekken in de wandelgangen tot een afsluitend diner.
De tweede editie van de Vlootschouw werd georganiseerd door het Comité Vlootschouw dat bestaat uit Michiel van Groesen (Universiteit Leiden), Jeroen van der Vliet (Het Scheepvaartmuseum), Annette de Wit (Maritiem Museum Rotterdam) en Jelle van Lottum (Radboud Universiteit en Huygens Instituut).
Samenwerking en maritieme meerstemmigheid
In de ochtend begonnen de activiteiten, waarbij algemeen directeur van het Scheepvaartmuseum, Michiel Huijser, de bezoekers verwelkomde en een korte toespraak gaf over het doel en het belang van Vlootschouw. Huijser reflecteerde hierbij op de coronaperiode, waarbij dit soort netwerkevenementen niet mogelijk was. Het belang van samenwerking en verbindingen tussen musea en andere historische en archeologische organisaties werd daarom ook benadrukt door de directeur; Vlootschouw moet fungeren als een plek waar je elkaar kunt vinden, ontmoeten en verbindingen aan kunt gaan. Tijdens deze editie kwam een waaier van twintig uiteenlopende onderwerpen aan bod. Naast de eerder genoemde korte pitches, werd dit jaar speciaal aandacht besteed aan digitalisering en de maritieme geschiedenis van de LHBTI-community in de koopvaardij.
Annette de Wit, lid van het organiserend comité en conservator van het Maritiem Museum Rotterdam, was de volgende spreker, die met haar ‘keynotelezing’ een aantal belangrijke opmerkingen en reflecties maakte over het huidige maritiem-historische onderzoeksveld en de verschillende musea en tentoonstellingen. De Wit verklaarde in haar lezing dat er in het maritiem-historisch onderzoeksveld een bepaalde mate van ‘seablindness’ is, wat inhoudt dat ten eerste de zeelieden van het heden niet genoeg gerepresenteerd worden en ze uit het beeld verdwenen zijn. Ten tweede worden bepaalde verhalen uit het verleden ook niet voldoende belicht. Wordt er bijvoorbeeld wel genoeg aandacht besteed aan het koloniale verleden? Dit volgde ze op met de term ‘maritieme meerstemmigheid’: in hoeverre voelen mensen zich wel gerepresenteerd in de maritieme musea in Nederland? De Wit benadrukte het belang van verhalen die nog niet verteld zijn en daardoor juist een plek moeten krijgen in de Nederlandse musea. De conservator besprak een lopend onderzoek (en toekomstige tentoonstelling) van het Maritiem Museum in Rotterdam over migratie, waarbij jongeren zijn gevraagd met hun ouders in gesprek te gaan over hun verleden en familiegeschiedenis. Deze jongeren gaan aan hun persoonlijke familiegeschiedenis op een creatieve manier vorm geven, waarbij er ook gebruik gemaakt zal worden van de collectie van het Maritiem Museum Rotterdam. Zij stond verder ook stil bij soortgelijke initiatieven in Het Scheepvaartmuseum. De Wit haalde dus belangrijke punten aan over maritiem erfgoed en een gemeenschappelijke geschiedenis en riep musea en historici op meer aandacht te besteden aan onbekende verhalen en ongehoorde stemmen die deel uit maken van een ‘meerstemmig verleden’.
Interdisciplinair onderzoek en archieven
De dag was verdeeld in drie blokken van zes korte ‘pitches’, waarbij de sprekers elk vijf minuten kregen om een presentatie te geven van een lopend of afgerond onderzoek. Na elke drie sprekers kregen de toeschouwers de kans hen vragen te stellen of opmerkingen te maken over de korte presentaties. Het eerste blok bevatte pitches over onderzoeken die gingen over de periode tussen de zestiende en zeventiende eeuw. Maritiem archeoloog Wouter Waldus (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) trapte de serie af met een pitch over een lopend archeologisch onderzoek naar een wrak van een waterschip in het Zuiderzeegebied. Dit waterschip dateert uit het eerste kwart van de zestiende eeuw en zou daarmee de oudste in het Zuiderzeegebied kunnen zijn. Waldus omschreef het onderzoek, waarbij archeologische studenten actief worden betrokken om meer te leren over de scheepsarcheologie. De studenten helpen daarbij niet alleen met het opgraven van het schip, maar gaan ook werken aan een reconstructie hiervan.
Archeologisch onderzoek stond ook centraal in de tweede pitch, waarbij historicus Geke Burger (Universiteit Leiden) vertelde over haar onderzoek naar het scheepswrak Scheurrak SO1. Burger neemt het scheepswrak als vertrekpunt van haar onderzoek en probeert daarna de laat zestiende-eeuwse vaart op Genua in kaart te brengen. Naast breed onderzoek naar de gevonden objecten op het schip, wordt het schip dus in een bredere historische context geplaatst, namelijk het maritiem landschap van de Nederlandse Republiek in de zestiende en zeventiende eeuw. Burger brengt archeologisch en historisch onderzoek samen, omdat ze de gevonden archeologische objecten combineert met archiefonderzoek. Burger benadrukte dan ook het belang van interdisciplinair onderzoek. Maritiem archeoloog Rik Lettany (Universiteit Leiden) bouwde in de derde pitch voort op het verhaal over Scheurrak SO1, waarbij hij vertelde over een onderzoek in samenwerking met archeoloog Martijn Manders. In tegenstelling tot het onderzoek van Burger, bekijken Lettany en Manders juist de constructie van het schip zelf en niet de objecten. In dit archeologisch onderzoek worden stukken van het wrak naar boven gehaald om te bestuderen en op die manier het schip in de juiste historische context te plaatsen. Er worden allerlei scans van het wrak gemaakt, waardoor er een reconstructie gemaakt kan worden. Lettany benadrukte hierbij ook het belang van digitalisering en het beschikbaar maken van archeologische vondsten voor iedereen.
In het vragenrondje werd duidelijk dat veel toeschouwers erg positief waren over het interdisciplinair onderzoek wat gedaan wordt door zowel de archeologen als de historici. Burger benadrukte het belang nogmaals door te stellen dat gevonden objecten niet alleen interessant zijn voor archeologen, maar ook voor historici, omdat zij deze nieuwe, kostbare informatie in de archieven kunnen vinden. De sfeer in de zaal was dan ook erg goed en geanimeerd; er was een oprechte interesse naar de onderwerpen en de sprekers. Toch hing er ook een beetje spanning door de dreiging van de grote scheepsbel die geluid werd als de sprekers langer dan de opgedragen vijf minuten praatten…
Promovendus Johan Visser (Universiteit Leiden) zette de pitches na een korte ‘mini-break’ voort met zijn verhaal over voedsel en klimaat in de Nederlandse Republiek en overzeese koloniën. Visser stelde dat het ten ondergaan van de West-Indische Compagnie sterk verbonden was met voedsel en voornamelijk met honger. Voedsel zou zorgen voor nieuwe eetpatronen, het gebruik van onbekende gewassen, populariteit van overzeese voedselproducten in de Republiek zelf enz. Het WIC-archief wordt op deze manier vanuit een ander oogpunt bekeken en voegt nieuwe informatie toe. Nederlandse archieven zijn echter niet de enige manier om nieuwe informatie te verwerven over de Nederlandse geschiedenis; maritiem historicus en archeoloog Charlotte Jarvis (Het Scheepvaartmuseum) sprak in haar pitch namelijk over het belang van buitenlandse archieven. In haar onderzoek kijkt Jarvis naar de Nederlandse scheepsbouwindustrie, waarbij ze gebruik maakt van niet-Nederlandse bronnen en observaties. Buitenlandse teksten zijn belangrijk, omdat er in de zeventiende eeuw veel werd geschreven over de Nederlandse schepen door Europese concurrenten. Jarvis riep andere historici op om ook buiten de eigen bronnen te zoeken naar dergelijke informatie. Studente en stagiair Iris Bolk (Universiteit Leiden/Het Scheepvaartmuseum) sloot dit blok af met een pitch over de Vereenigde Oost-Indische Compagnie en slavernij. Bolk ging in op de rol die de VOC heeft gespeeld in de slavenhandel en slavernij in Azië. In haar onderzoek richt Bolk zich op twee locaties waar de VOC de plaatselijke bevolking tot slaaf heeft gemaakt, namelijk Banda en Lamey. Met haar pitch over een mogelijk onderzoek toonde Bolk een nog onderbelicht aspect in de geschiedenis over de VOC en slavernij, wat nieuw en belangrijk archiefonderzoek kan inspireren.
De zes pitches van het eerste blok gingen over allerlei verschillende onderwerpen, maar hadden een gemeenschappelijke boodschap; het verder kijken dan de eigen discipline en archieven. Interdisciplinair onderzoek, maar ook het gebruiken van bekende archieven op een andere manier en zelfs het gebruiken van niet-Nederlandse archieven, is van belang.
Kunstgeschiedenis en publicaties
Na een lunchpauze, waarin de sprekers de kans kregen met de toehoorders verder in gesprek te gaan en meer informatie te bieden over hun onderwerpen, begon het volgende blok met het luiden van de scheepsbel. We waren nu aangekomen in de zeventiende en achttiende eeuw, waarbij conservator en kunsthistoricus Ron Brand (Maritiem Museum Rotterdam) het blok begon met een presentatie over twee Nederlandse schilders. Brand doet onderzoek naar de concurrentie tussen twee Nederlandse schilders, namelijk Hendrik Vroom en Cornelis Claesz. van Wieringen. Hij onderzoekt zo veel mogelijk schilderijen, waarbij een specifiek werk van Van Wieringen speciale aandacht krijgt; een zwart-wit werk. Brand eindigde zijn pitch door aan het publiek te vragen of iemand meer informatie had over dit specifieke schilderij. Vlootschouw is dan ook niet alleen een plek om lopende onderzoeken van historici en andere disciplines aan het publiek te presenteren, maar ook een plek voor onderzoekers om feedback, hulp, tips en kritiek te vragen en te ontvangen.
De tweede pitch van het blok begon ietwat anders dan het publiek gewend was; Hans Zijlstra, redacteur van de Historische Vereniging Noordoost-Friesland, kwam namelijk binnengerend met een Spaanse vlag. Historicus Nykle Dijkstra nam hierna het woord en introduceerde het onderzoek naar een Dokkumer genaamd Jeppe Nittes die de vlag van de Spaanse Zilvervloot gestolen zou hebben. De vlag hing eerst in de Ridderzaal en werd hierna kort gebruikt om op te hangen boven het graf van Piet Hein. Het is echter onbekend waar de vlag nu is, waardoor ook Dijkstra vroeg om tips of ideeën aan het publiek. Kunsthistoricus en junior conservator Isaäc Vogelsang (Het Scheepvaartmuseum) doet ook onderzoek naar een object, namelijk een ‘capriccio’ door Jacobus Storck. Vogelsang heeft met zijn brede onderzoek naar dit schilderij van een gefantaseerd mediterraan havengezicht een overzicht gemaakt van zowel de inspiratiebronnen als de schilderijen van de gebroeders Storck en hoopt andere historici te inspireren op eenzelfde wijze onderzoek uit te voeren naar andere zeeschilders uit deze periode.
Na een mini-break sprak Frits de Ruyter de Wildt over een lopend onderzoek in samenwerking met Anne Doedens en Adri van Vliet over het Rampjaar 1672 en de rol die de Nederlandse marine hierin gespeeld heeft. Uitleggers waren vaartuigen die in ondiepe wateren makkelijk konden varen en volgens de drie historici een belangrijke rol hebben gespeeld in de strijd tegen de Fransen in 1672. De marine heeft met de inzet van duizenden matrozen, zeesoldaten en mariniers een cruciale rol gespeeld in het redden van de Republiek, niet alleen op open zee maar ook langs de Waterlinie. De Ruyter de Wildt eindigde zijn pitch door te stellen dat er nog veel meer onderzoek nodig is naar deze strijd in het Rampjaar, waarbij vooral lokale bronnen van groot belang zijn. Verder onderzoek zou nieuw licht schijnen op de geschiedenis van het Rampjaar. Tristan Mostert van de Linschoten-Vereeniging sloot het blok af door informatie te bieden over het werk van de vereniging en het publiceren van nieuwe edities. De Linschoten-Vereeniging is een vereniging die al sinds 1908 Nederlandse reisverslagen publiceert. Mostert liet weten dat er in november een nieuw deel uitkomt, namelijk een reisverslag van de priester Michael de Febure over zijn reis naar India, genaamd De ontdekking van de wereld in de achttiende eeuw. Vlootschouw wordt dus ook gebruikt als een plek om mensen te inspireren voor verder onderzoek en op de hoogte te stellen van toekomstige historische publicaties.
Onderbelichte onderwerpen en objecten
Het laatste blok met pitches ging over de negentiende en twintigste eeuw en wierp een licht op verschillende onderwerpen. Historicus Irene Jacobs (Maritiem Museum Rotterdam) begon het blok met het bespreken van een lopend onderzoek naar vrouwen in de maritieme wereld. Jacobs stelde dat er naast een lacune in de maritieme geschiedschrijving over de rol van vrouwen, ook een tekort aan representatie is van vrouwen in tentoonstellingen in musea. In 2025 komt er echter een tentoonstelling over vrouwen in het Maritiem Museum Rotterdam. Promovendus Eileen van der Burgh (Universiteit Leiden) sprak hierna over de geschiedenis van quarantaineregels in Nederland en zijn koloniën. Van der Burgh stelde dat onderzoek naar dit beleid alles te maken heeft met de maritieme wereld, omdat scheepvaart een belangrijke rol speelt bij het verspreiden van ziektes over grotere afstanden. Student Gijs Hoekstra ((Erasmus Universiteit Rotterdam/Maritiem Museum Rotterdam) besprak in zijn pitch een ander onderbelicht onderwerp, namelijk ‘gastarbeiders’ in de Rotterdamse haven tussen 1960 en 1980. Hoekstra onderzoekt voor zijn masterscriptie de ervaringen van deze arbeiders in de Rotterdamse havenindustrie, iets wat nog onderbelicht is gebleven in de historiografie. In de discussie kwam naar voren dat ook Het Scheepvaartmuseum op dit onderwerp onderzoek doet en daarmee vooral de Amsterdamse situatie belicht. Beide musea vullen elkaar op dit punt mooi aan.
Na de mini-break presenteerde restaurator Tirza Mol (Rijksmuseum) een lopend onderzoek naar de verzameling van halfmodellen in de collectie van het Rijksmuseum. In haar onderzoek worden zo veel mogelijk modellen onderzocht en wordt er vooral gekeken naar de functie en herkomst van deze objecten. Hierbij wordt materiaalonderzoek samengebracht met historisch bronnenonderzoek. Ook studente en stagiaire Fréderique Versteeg (Universiteit Leiden/Het Scheepvaartmuseum) onderstreepte het belang van historisch bronnenonderzoek en het materiaalonderzoek naar objecten met haar pitch over de mozaïekpanelen uit het motorschip Oranje die recentelijk zijn gerestaureerd door Het Scheepvaartmuseum. De panelen bevatten meerdere wapens van het Huis van Oranje-Nassau. Nadat het schip in de jaren zestig van de twintigste eeuw werd verkocht aan een Italiaanse rederij moesten alle elementen die met de Oranjes te maken hadden worden verwijderd. Het mozaïekpaneel geeft een mooi inkijkje in de vormgeving en decoratie aan boord van Nederlandse passagiersschepen. Historicus Richard Velthuizen (Erasmus Universiteit Rotterdam/Maritiem Museum Rotterdam) besprak als laatste de wijze waarop de scheepsbouw in Nederland veranderde sinds 1983. Velthuizens onderzoek naar de ooit levendige Nederlandse scheepsbouwindustrie zal de basis vormen voor een mogelijke tentoonstelling in het Maritiem Museum Rotterdam.
Digitalisering
Na een korte pauze begon er een special; drie langere presentaties over het belang van digitalisering binnen het historisch onderzoeksveld. Jirsi Reinders (Stadsarchief Amsterdam) sprak als eerste over de democratisering van de wetenschap, of in andere woorden, het digitaal beschikbaar en toegankelijker maken van historische bronnen voor iedereen. Reinders besprak het project ‘WIC-opvarenden’, waarbij er gewerkt wordt aan een database over schepen en opvarenden van de WIC die online toegankelijk zal zijn. Lodewijk Petram (Huygens Instituut) sprak hierna over het grote project ‘Globalise’, waarin de overgekomen brieven en papieren (oftewel OBP) van de VOC beter toegankelijk gemaakt zullen worden voor een breder publiek. De OBP is volgens Petram de werkelijke kern van het VOC-archief en vormt een lens op de wereldgeschiedenis. Met meer dan 4,8 miljoen scans is het ook een zeer ambitieus project. Juist door de enorme grootte ervan is het tot nu toe ook een onhandelbare en ondoordringbare bron gebleken. ‘Globalise’ heeft als doel referentiedata beschikbaar te stellen en zelfs tekstherkenning aan te bieden. Oud schrift zou automatisch getranscribeerd kunnen worden en zelfs buitenlandse termen worden herkend door dit systeem. Gerhard de Kok (Huygens Instituut) sprak als laatste over een ander systeem in ontwikkeling, genaamd ‘Netwerk Maritieme Bronnen’. Dit online collectieportaal zou volgens De Kok het maritiem-historisch onderzoek een stuk efficiënter en overzichtelijker maken, door middel van het verbinden van allerlei maritieme bronnen, die nu vaak nog verspreid zijn over meerdere websites en databases. Terwijl de maritieme musea al jaren hun collecties aanbieden via Maritiem Digitaal, is dit nog niet gekoppeld aan de waaier aan informatie die door andere organisaties wordt aangeboden. Dit netwerk bevat een grotere diversiteit aan gegevens; literatuur, museale collecties, archieven, maritieme datasets enz. Alle maritieme kennis en bronnen worden samengebracht op één locatie en is zo vindbaar en beschikbaar voor iedereen.
Er is in het kort veel aandacht besteed aan de belangrijkste systematische ontwikkelingen binnen het historisch onderzoeksveld, dat voor toekomstige onderzoekers enorm belangrijk zal zijn. Belangrijk hierbij is dat archiefmateriaal beschikbaar moet zijn voor iedereen die geïnteresseerd is. Niet alleen moet informatie makkelijker te vinden zijn en daarom beter georganiseerd worden, er moeten ook tools komen voor het lezen van de teksten. Historisch bronnenonderzoek moet daarmee eenvoudiger worden, maar ook toegankelijker.
Reflectie op maritiem onderzoek
Michiel van Groesen, hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden, reflecteerde als laatste op de toekomst van het maritiem-historisch onderzoek. Belangrijk hierbij is het behouden van verscheidenheid en originaliteit. Van Groesen benadrukte het belang van jonge mensen in het onderzoeksveld en ontvouwde de plannen tot een ‘consortium’ van maritieme musea en maritieme onderzoekscentra. In dit consortium wordt samengewerkt door Het Scheepvaartmuseum en het Maritiem Museum Rotterdam, het Huygens Instituut en de universiteiten van Leiden, Rotterdam, Nijmegen en Delft. Van Groesen stelde dat er vier manieren zijn om dit onderzoeker beter te ondersteunen, namelijk stages, student-assistentschappen, onderzoeksfellowships en promotieplaatsen. De hoogleraar sprak de hoop uit dat in de komende tien jaar hiermee een impuls wordt gegeven aan het maritiem onderzoek naar ‘de maritieme identiteit van Nederland’, waarbij wetenschap en erfgoed samen op zullen trekken.
Queercultuur op zee
De dag werd afgesloten door Bob van de Poll, historicus en medewerker oral history van Het Scheepvaartmuseum, met een lezing over queercultuur op zee. Van de Poll begon zijn presentatie met het omschrijven van het beeld van de stereotype zeeman, waarbij je niet snel aan een gaycultuur op schepen denkt. Echter hoort dit ook bij de maritieme geschiedenis en was door Engelse historici P. Baker en J. Stanley al eerder bewezen in hun werk Hello Sailor!. De twee Engelse onderzoekers keken naar Engelse koopvaardijschepen en stelden vast dat er een levendige gay-cultuur aanwezig was op dit soort schepen. Van de Poll en historicus Sara de Keijzer (Het Scheepvaartmuseum) hebben dit samen toegepast op de Nederlandse koopvaardij. Met dit onderzoek lichten ze een seksuele minderheid uit en maken de maritieme geschiedenis van Nederland een stuk meerstemmiger. Hiermee was de cirkel ook rond; dit thema stond ook in de presentaties van Huijser en De Wit centraal. De historici maakten gebruik van interviews en baseerden zich op gesprekken met zes voormalige zeelieden die hebben gevaren bij de Holland-Amerika Lijn. Uit onderzoek bleek dat er inderdaad eenzelfde soort ‘queercultuur’ was op de Nederlandse koopvaardijschepen, net als op de Engelse. De bemanningsleden spraken over het bestaan van een gay-gemeenschap op de schepen, waarbij hun feminiteit zichtbaar was door middel van het verkleden in drag of het aanspreken van bemanningsleden met vrouwelijke bijnamen. Het Nederlands perspectief op een ‘queercultuur’ op zee is nu toegevoegd aan de historiografie en vormt een mooi beeld van seksuele minderheden in de maritieme geschiedenis.
Van de Poll liet enkele oud-bemanningsleden zelf aan het woord door het tonen van een fragment uit een interview, opgenomen aan boord van het ss. Rotterdam. Deze film was ook tot 2 juli 2023 te zien in het kader van de tijdelijke tentoonstelling Mens op Zee in Het Scheepvaartmuseum.
Van de Poll vatte perfect de kern van de presentaties van Vlootschouw samen; het belichten van minderheden en het belang van een ‘maritieme meerstemmigheid’, maar ook het gebruik van andere soorten bronnen buiten het gebruikelijke vakgebied, in dit geval door oral history. De interviews zijn aan de collectie toegevoegd als ware het fysieke objecten. Ze zijn daarmee ook beschikbaar voor een groter publiek, en voor andere onderzoekers. Inclusiviteit, meerstemmigheid en toegankelijkheid komen allemaal samen in één onderzoeksproject.
Vlootschouw wil naar eigen zeggen de stand van het onderzoek de revue laten passeren. Al met al ziet de toekomst van het maritiem-historisch onderzoeksveld er rooskleurig uit, waarbij hetonderzoek niet alleen efficiënter gemaakt door onder andere digitalisering, maar ook inclusiever en meerstemmig in de thema’s die worden onderzocht.
De volgende editie van Vlootschouw zal in 2025 plaatsvinden.
Biografie
Claudia Dolkens studeert zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden en volgde de afgelopen zes maanden een stage bij Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam.