Blog: Fundament van Hollandse rijkdom

Een ploeg korendragers aan het werk. Gravure van Casper Luyken uit 1711. Rijksmuseum Amsterdam.

Vanaf de zestiende eeuw ontwikkelde Amsterdam zich tot de graanschuur van Europa. Het Baltisch graan werd niet alleen ingevoerd voor de lokale voedselvoorziening, maar ook opgeslagen om later met handelswinst weer uit te voeren. Bovendien stimuleerde het andere economische sectoren, zoals scheepsbouw en visserij. Johan de Wit sprak in 1671 over de ‘moedernegotie’ van Amsterdam en een Staatse gezant in Denemarken schreef dat hij ‘de sleutels van de Sont in Amsterdam had zien liggen’.

Korendragers

Het stedelijk transport en de opslag van graan werd uitgevoerd door korendragers. Zij hadden het stedelijk monopolie om graan en andere bulkgoederen in open zakken te dragen en in pakhuizen op te slaan. Door de gildedwang moest eenieder die wel eens een zak graan op zijn schouders nam lid zijn van het Korendragersgilde. Dat gold ook voor de korenfactors, de aannemers van het transportproces. Werkgevers en -nemers waren zodoende verenigd in één en dezelfde corporatie. Het gilde had een eigen kantoor dat onder de Oude Brug, tegen de Korenbeurs was gelegen.

Het dragen van zakken graan en andere bulkgoederen was fysiek zwaar en de aspirant-korendrager mocht bij toetreding van de corporatie niet jonger zijn dan 18 jaar en niet ouder zijn dan 38. Verder kende de corporatie geen numerus fixus en het aantal korendragers was groot. Tussen 1650 en 1850 schommelde het aantal tussen de 500 en 1000 leden.

Voor de heffing van de stedelijke accijns waren weer korenmeters aangesteld, die verenigd waren in een eigen gilde. Zij werkten altijd samen met de korendragers.

Ongeschoold en ruw volk

Het beroep van zakkendrager vereiste geen opleiding en de korendragers waren doorgaans eenvoudige en ongeschoolde havenarbeiders die niet bekend stonden om hun verfijnde manieren. Van oudsher waren het stevige drinkers, die tapperijen frequenteerden en er niet voor terugdeinsden om op de vuist te gaan. In deze kwalificatie lag ook hun politieke kracht en konden zij bepaalde eisen afdwingen. Zo hadden de korendragers in tegenstelling tot andere gilden geen vast loontarief en werden in stukloon uitbetaald. De werkstructuur bestond uit vaste ploegen van ervaren dragers. Nieuwe gildebroeders werden pas ingezet bij verhoogde arbeidsvraag of als een vaste drager was overleden. ‘Insterven’ heette dat.

Door de conjunctuurgevoeligheid weigerden korendragers een vast loontarief. In tijden van oplevende graanhandel met verhoogde arbeidsvraag konden zij immers hogere looneisen stellen. Toen in 1729 de graanhandel aantrok en de arbeidsvraag steeg, eisten de overlieden loonsverhoging. Daarop volgden onderhandelingen met de Directie der Oostersche Handel en Rederijen over de invoering van een vast reglement voor lonen. Daarbij refereerden de overlieden aan het grote aantal leden en hun ‘conduites en humeuren’, die dit niet zouden accepteren. Dit resulteerde erin dat de Directie met lege handen huiswaarts keerde.

Uitkopers en meegangers

Verder waren korendragers verplicht om bij begrafenissen van collega’s, hun vrouwen of weduwen aanwezig te zijn. Om hun presentie te controleren, deelde de gildeknecht persoonsgebonden gildepenningen uit, die na afloop weer werden ingenomen. Absentie werd beboet. Deze begrafenisboeten dienden niet alleen als inkomstenbron, maar ook om de gildebroeders te disciplineren en oude gildetradities in stand te houden.

Rond 1745 eeuw kwam daaraan een eind, toen korendragers zich konden uitkopen van deze aanwezigheidsplicht. Leden die zich niet hadden uitgekocht en afwezig waren bij de begrafenissen werden ‘meegangers’ genoemd en zij werden hiervoor beboet. Voor vaste korendragers was het uitkopen van deze verplichting financieel voordelig. Het bijwonen van de verplichte gildebegrafenissen betekende immers verlies van arbeidstijd en dus minder inkomen. Ook de corporatie profiteerde van deze nieuwe inkomstenbron. Deze afkoopregeling bleef tot 1828 in stand. Het percentage uitkopers bedroeg toen bijna 100.

Uit een samengestelde collectieve biografie, gebaseerd op onder meer ledenadministraties, poorter-, geboorte- en huwelijksregistraties, zijn bijna 3.000 korendragers opgenomen. Daaruit blijkt dat het gilde aan het eind van de achttiende eeuw nog uit veel migranten bestond. Veelal Duitsers. Na 1828 bestond de corporatie voornamelijk uit geboren Amsterdammers.

Herstel van corporatief bestel

Na het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795 en de opheffing van de gilden in 1798 trad een nieuwe grondwet in werking. Hoewel de transportgilden van veel maatregelen waren uitgezonderd, kwam ook daar een eind aan de gildedwang. Aspirant korendragers traden niet meer toe tot de corporatie en dat resulteerde in een forse teruggang van het ledental.

Uit de studie van Cornelis Wiskerke over de afschaffing van de Nederlandse gilden uit 1938 blijkt dat de weerstand tegen de afschaffing van de Nederlandse gilden groot was, maar dat de stadsbesturen onder de staatsregeling van 1801 meer zeggenschap kregen. Uit de ledenadministratie blijkt verder dat op 18 augustus 1802 maar liefst 51 aspirant-korendragers toetraden tot de corporatie. Nog geen week later was dit aantal gestegen tot 143, waarmee het ledenverlies van ruim vier jaar in één week was hersteld.

Deze stormloop volgde op het staatsbesluit tot intrekking van twee artikelen die betrekking hadden op het ventverbod van goederen. Zo’n vier maanden later herstelde het Amsterdamse stadsbestuur het oude gildemonopolie, waarna andere steden volgden. Waar Amsterdam een initiërende rol speelde voor de rest van het land, deden korendragers dat voor Amsterdam.

Negentiende eeuw

In 1820 werden de Nederlandse ambachtsgilden definitief afgeschaft. Alleen de transportgilden bleven bestaan, waarvoor vanaf 1828 nieuwe wet- en regelgeving van kracht werd. Nadat in 1856 de accijnzen waren afgeschaft, daalde het aantal leden en nam de vergrijzingsgraad toe. In 1883 werd de laatste korendrager lid van de corporatie.

Na de Belgische opstand in 1830 en de daaropvolgende onafhankelijkheid in 1839 nam de Oranjegezindheid in Nederland toe. Dit ging gepaard met manifestaties in de publieke ruimte. Korendragers namen meermaals deel aan officiële optochten en herdenkingen, waarbij vaandels, vlaggen en trommels werden meegedragen. Deze publieke manifestaties versterkte de onderlinge sociale cohesie en het nationaal bewustzijn.

In 1890 werd de band tussen de stad en de korendragers en -meters verbroken. Om aanspraak te behouden op het corporatiekapitaal, richtten zij een vereniging op. Daarna volgden processen bij de Hoge Raad, die in eerste aanleg door de dragers en meters werden gewonnen. Om precedentwerking te voorkomen ging de Staat der Nederlanden in cassatie en wist in tweede aanleg het arrest te vernietigen. Door deze uitspraak worden de Nederlandse gildekapitalen tot op de dag van vandaag door de stedelijke overheden beheerd. Zo is de burgemeester van Amsterdam gerechtigd om het vruchtgebruik uit deze vastrentende en eeuwigdurende staatsobligaties te besteden voor liefdadige doeleinden.

Eerste helft twintigste eeuw

Op 1 mei 1900, de eerste Internationale Dag van de Arbeid, richtten de korendragers en -meters een eigen vakvereniging op, genaamd Door Eendracht Verbonden (DEV). In navolging van Rotterdam werden zij in het vervolg graanwerkers genoemd. Daarna sloot de DEV zich aan bij Nederlandsche Scheeps- en Bootwerkersbond. De graanwerkers behoorden tot het syndicalistische smaldeel van de bond, dat zich uitsprak voor internationale solidariteit en antimilitarisme.

Silogebouw van Nederlandse Silo Elevator en Graanfactor Maatschappij Amsterdam, ca. 1916. Stadsarchief Amsterdam.

Door schaalvergroting, mechanisering en toenemende concurrentie, vooral vanuit Rotterdam was de bedrijfsconcentratie sterk toegenomen. Telde Amsterdam rond 1810 nog 65 verschillende factorijen, waarin korendragers voor hun werk verenigd waren. Honderd jaar later waren dat er nog maar drie. Daarvan was het bedrijf Korthals Altes veruit het grootst. In navolging van Rotterdam, waar de Graan Elevator Maatschappij (GEM) de overslag van graan grotendeels mechanisch verwerkte, richtten de drie laatste Amsterdamse factorijen de Nederlandsche Silo Elevator en Graanfactor Maatschappij (NSEGM) op. Vervolgens werden de transportbanden vervangen door drijvende pneumatische zuiginstallaties en konden meerdere schepen gelijktijdig worden gelost. Een groot deel van de daar werkzame arbeiders was georganiseerd in de vakvereniging Eendracht Onder Ons.

Niet alleen havenarbeiders organiseerden zich, maar ook de havenwerkgevers. De laatstgenoemden in de Scheepvaart-Vereeniging Noord. Tot 1925 vonden er veel collectieve acties plaats, veelal solidariteitsstakingen in binnen- en buitenland, waarin de graanwerkers participeerden. Zo speelden zij een niet onbelangrijke rol tijdens de Spoorwegstakingen van 1903. In de loop der jaren verhardde de strijd zich tussen werkgevers en werknemers. Special getrainde politie-eenheden werden ingezet en kregen toestemming om vuurwapens te gebruiken.

In de jaren twintig floreerde de NSEGM en in 1930 wist de Rotterdamse concurrent een flink aandeel in het Amsterdamse graanoverslagbedrijf te verwerven. Daarna waren Amsterdam en Rotterdam op voet van gelijkheid in de Amsterdamse silomaatschappij vertegenwoordigd. De jaren dertig werden gekenmerkt door de gevolgen van de Grote Depressie met torenhoge werkloosheidcijfers. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot de Duitse bezetter de stortkokers van de NSEGM af en kwam een eind aan het bedrijf. De laatste korendrager overleed in 1943.

Deze blog over de Amsterdamse korendragers is gebaseerd op mijn tweede proefschrift: Dragend Bestaan. Amsterdamse korendragers in historische perspectief, ca. 1525-ca. 1940 aan de Vrije Universiteit Amsterdam (2023). Uitgeverij Verloren.

Biografie

Ruud Paesie.

Ruud Paesie (1956) lokaliseerde in 1997 het wrak van het Zeeuwse VOC-schip Ravesteyn op een koraalrif in de Malediven en publiceerde hierover. In 2008 promoveerde hij aan de Universiteit van Leiden op Lorrendrayen op Africa De illegale goederen- en slavenhandel op West-Afrika tijdens het achttiende-eeuwse handelsmonopolie van de West-Indische Compagnie. Van zijn hand verschenen meerdere boeken en artikelen, veelal over de Zeeuwse slavenhandel. Daarnaast werkt hij als psychiatrisch verpleegkundige op de High Intensive Care afdeling voor jongeren van Emergis te Goes. Zie: www.paesie.nl