Blog: Paul en Paul Cornelis van Vlissingen: ondernemers en pioniers in stoomtechniek

Peter Sigmond houdt een voordracht over de familie Van Vlissingen.

Zaterdagochtend 25 februari 2023. In een moderne zaal van het Science Centre in Delft zitten ongeveer zeventig toehoorders om meer over Paul van Vlissingen en zijn zoon Paul Cornelis te weten te komen. Beiden waren negentiende-eeuwse grootondernemers, en in hun fabrieken werden stoommachines en -apparaten  ontwikkeld en gebouwd. De spreker is dr. Peter Sigmond, historicus en schrijver van het boek Paul van Vlissingen & Zoon, ondernemers in stoom (2021). Een dagboekje uit 1902 dat in de familie circuleerde en bleek te zijn geschreven door zijn betovergrootmoeder – de vrouw van Paul Cornelis van Vlissingen, was de directe aanleiding voor hem om in deze fascinerende familie-geschiedenis met een groot belang voor de Nederlandse  techniekgeschiedenis, te duiken. Het KIVI en Histechnica hadden hem uitgenodigd om het resultaat van deze duik aan hun leden te presenteren.

Dit jaar tweehonderd jaar geleden, op 3 juni om precies te zijn, liep in Capelle aan den IJssel het allereerste in Nederland gebouwde stoomvaartuig van de helling. Het schip kreeg de naam De Nederlander. De Nederlander was gebouwd om “eene practische proeve te nemen om stoombooten voor de binnenlandsche vaart te bezigen” en ondernemers te interesseren en motiveren om een Nederlandse stoomvaart op te zetten, aldus M.G. de Boer in zijn eerste deel over de Amsterdamse stoomvaart. Met die ondernemingslust was het kennelijk slecht gesteld. Al in 1816 was er in Nederland een Brits vaartuig te zien geweest (de Defiance) dat onder meer op het IJ in Amsterdam vaarkunstjes vertoonde, waaronder het manoeuvreren om het koninklijke zeiljacht. Deze vertoning was een onderdeel van een vooropgezet plan, bedacht door de regering en de eigenaar van het stoomvaartuig, om het Nederlandse publiek (lees: de Amsterdamse ondernemers) warm te maken voor de stoomvaart. Het plan mislukte, omdat de Amsterdamse ondernemers deze technologie toen niet zagen zitten. Maar mogelijk legde de demonstratie wel de kiem voor het begin van de Amsterdamse stoomvaart. De kans bestaat dat op de kade of op het water, de toen negentienjarige Paul van Vlissingen de kunstjes van deze Defiance zag en mogelijk daardoor zijn interesse in de stoomtechniek werd gewekt.

Paul van Vlissingen (1797-1876)

Portret van Paul van Vlissingen (1797-1876). Uit: M.G. de Boer, Geschiedenis der Amsterdamsche stoomvaart, Eerste deel (Amsterdam 1921).

Paul van Vlissingen werd geboren op 30 april 1797 aan de Keizersgracht in Amsterdam. Zijn ouders – vader Cornelis en moeder Maria Fentener – runden een handelsonderneming. Na kort voor het gouvernement in Nederlands-Indië te hebben gewerkt – waar hij drukletters ontwikkelde voor het Javaanse schrift – zette Paul samen met zijn broer Frits omstreeks 1825 een wijnhandel op. Ook participeerden ze in een op te zetten stoomvaartlijn tussen Amsterdam en Harlingen. Na het overlijden van de oprichter – Leonard de Vijver – namen Paul en Frits de directie van deze rederij op zich. De jonge directie vond een stoomvaartlijntje Amsterdam – Harlingen te mager en streefde naar een netwerk van stoomschepen dat zich uitstrekte van Amsterdam naar Zaandam, Den Helder, Harderwijk, Elburg, Kampen, Zwartsluis, Hasselt, Zwolle, en ja, zelfs naar Hamburg en Londen. Dit kapitaalintensief voornemen kon aanvankelijk niet de goedkeuring van het Amsterdamse stadsbestuur wegdragen (te duur, en de bestaande veerdiensten zouden deels ten gronde gaan). Het stadsbestuur adviseerde dan ook negatief aan de koning, aan wie het ambitieuze plan gericht was.

Ondanks het stadsbestuurlijke verzet kregen de jonge ondernemers op 8 mei 1825 toestemming van de landsregering deze stoomlijnen te beginnen, maar wel onder de voorwaarde dat “de stoomwerktuigen en derzelfder geheele toestellen binnen het Rijk moeten worden vervaardigd”. Overigens zag de Amsterdamse handel deze stoomlijnen nu wel helemaal zitten: een dienst Londen – Hamburg met Amsterdam als hub zou zeker ten goede komen aan hun toen slechtlopende nering. Kapitaal om de scheepvaartonderneming en de machinefabriek te beginnen was dan ook snel gevonden, evenals de tweeledige directie: de firma Gebroeders Van Vlissingen en de heer D.B. Liedermooy, ondernemer te Nieuwendam. Het stadsbestuur kon toen ook niet anders dan hun verzet intrekken en de stoomondernemingen toestaan.

Fabriek van Stoom- en Andere Werktuigen

De Hamburger boot (1839). Uit: M.G. de Boer, Geschiedenis der Amsterdamsche stoomvaart, Eerste deel (Amsterdam 1921).

Voor de bouw van stoomschepen voor hun scheepvaartlijnen moesten De Van Vlissingens dus op zoek naar een werkplaats waar stoomketels en -machines, en tal van stoomappendages gebouwd werden. Echter, in het destijds kale Nederlandse stoomlandschap, was een bedrijf dat stoommachines bouwde niet snel gevonden. G.M. Roentgen – die in 1825 op Fijenoord bij Rotterdam een machinefabriek had gesticht – had weinig trek om een mogelijke concurrent in het zadel te helpen, en Cockerill uit Seraing lag te ver weg en was veel te duur.

De ondernemers Paul en Frits van Vlissingen begonnen in 1826 dan maar een eigen machinefabriek. Met steun van Abraham Dudok van Heel werd deze in 1828 uitgebreid, waar ongeveer zestig arbeiders naast stoommachines voor schepen, machines voor tal van andere toepassingen bouwden. De kennis om stoommachines te bouwen was in Nederland niet voorhanden en Van Vlissingen haalde deze in de persoon van ingenieur W. Jackson en tientallen werklieden uit Engeland naar Amsterdam. Lang bleven deze Britten niet: na enkele jaren, en door omstandigheden gedwongen, namen Paul van Vlissingen en zijn modelmakersbaas Henk Radier het technische heft in eigen handen. Inmiddels was de fabriek, gevestigd aan het Oostenburg, uitgebreid met een ijzer- en kopergieterij, koperslagerij, ketelmakerij, draaierij, bankwerkerij en timmerwerkplaats. De zaken gingen voorspoedig. Er was een enorme behoefte aan stoomkracht voor de nijverheid, de opkomende textiel industrie, de spoorwegen, de scheepvaart en de suikerverwerking in Suriname en Nederlands-Indië. In hedendaagse termen had de Fabriek van Stoom- en Andere Werktuigen van de firma Van Vlissingen en Dudok van Heel met investeringen van onder meer venture capitalist koning Willem I, zijn start-up en scale-up fasen ondanks tal van problemen, succesvol doorlopen, – en was omstreeks 1850 met duizend werknemers de grootste machinefabriek van Nederland.

Familiare betrekkingen

Schets van het zicht op de Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen, ca. 1850, aan het Oosterburg

Naast de aandacht voor de technische en industriële prestaties die de Van Vlissingens leverden, besteedt Peter Sigmond ook aandacht aan de menselijke en familiaire kant van zijn voorouders. Dit geeft trouwens een zeer interessant beeld van hoe ondernemend Nederland onderling met elkaar omging. Paul van Vlissingen huwt met Maria Blanck, een plantersdochter uit Nederlands-Indië. In dat huwelijk werd hun zoon Paul Cornelis geboren (1829), die in de industriële voetsporen van zijn vader zou treden, als tweede kind na zijn oudere zus Huberta Gerarda (1824). Paul Cornelis huwt met Walborg Egidius, dochter van de in Amsterdam wonende Zweeds-Noorse consul George Frederik Egidius, die ook zakelijk met de Van Vlissingens verbonden was. De twee zussen van Walborg trouwen met de broers Bas en Jan Dudok van Heel, waardoor deze families dus niet alleen in de gezamenlijk onderneming met elkaar verbonden waren, maar ook via de verschillende bloedlijnen. In de jaren vijftig van de negentiende eeuw trok de oprichter Paul van Vlissingen zich uit het bedrijf terug, al bleef hij tot aan zijn dood in 1876 actief als ondernemer en uitvinder in onder meer de scheepvaart. Paul Cornelis nam in 1853 zijn taken over en werd daarmee directeur naast Abraham Dudok van Heel. Vele jaren later (1869) droeg Abraham zijn deel van het bestuur van de onderneming over aan zijn zoon Jan Dudok van Heel.

Bloei en verval

In eerste jaren dat Paul Cornelis directeur van de Fabriek was, liepen de zaken uitstekend en dat bleef zo in vele jaren daarna. Opdrachten vanuit de hele wereld vonden hun weg naar Amsterdam. Er werkten meer dan duizend mensen en er werden nieuwe markten bediend en innovatieve producten geleverd. Helaas sloeg in 1867 het noodlot hard toe. Door een brand in de fabriek stopte de productie grotendeels en raakte het archief en de administratie zwaar beschadigt. De onderneming kwam deze klap niet te boven. Begin jaren zeventig raakte de Fabriek in grote financiële problemen door een te lage inschrijving voor de bouw van de Moerdijkspoorbrug. Met een financiële injectie en een grote reorganisatie kon het bedrijf een doorstart maken. De geredde onderneming kreeg de lange naam Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen Werkspoor. Een tweede faillissement in 1890 betekende de ondergang van deze Fabriek. Onder de naam Werkspoor (en later Stork Werkspoor) ging het bedrijf verder. Dit keer was er geen plaats meer voor een Van Vlissingen in de directie. Het faillissement van de fabriek betekende tevens het faillissement van Paul Cornelis van Vlissingen. Na een graanbouwavontuur in de Verenigde Staten kwam Paul Cornelis met zijn vrouw berooid terug naar Nederland, waar hij zijn laatste dagen sleet als zaalwachter in het Frans Halsmuseum in Haarlem. Hij overleed in 1906. Zijn weduwe, de overgrootmoeder van Peter Sigmond waarvan het dagboekje diende als inspiratiebron voor een zoektocht naar zijn negentiende-eeuwse roots, stierf in 1913. Je zou kunnen zeggen dat daarmee ook een einde kwam aan een in technologisch, industrieel en ondernemende zin fascinerende negentiende eeuw, waarin de twee generaties Van Vlissingen meer dan hun steentje aan hebben bijgedragen.

Biografie

Wouter Heijveld is lid van de redactie van de Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland, buitenpromovendus aan het Rotterdam Centre for Modern Maritime History (EUR) en technisch schrijver.

Gebruikte literatuur:

  • M.G. de Boer, Geschiedenis der Amsterdamsche stoomvaart, Eerste deel (Amsterdam 1921).
  • I.J. Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland 1795 – 1940 (’s-Gravenhage 1961).
  • H.W. Lintsen e.a. (ed.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890, Deel V (Zutphen 1994).
  • J.A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Nijmegen 1976).
  • P. Sigmond, Paul van Vlissingen & zoon. Ondernemers in stoom (Zwolle 2021).