Blog: Verslag Vlootschouw deel 2

Zaterdag 18 januari 2020 vond de eerste ‘Vlootschouw’ plaats in Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. Het doel van dit symposium is om een ontmoetingsplek te creëren voor alle onderzoekers die zich interesseren voor het maritieme verleden van Nederland en België. Het dient als een platform voor het uitwisselen van ideeën, het presenteren van (lopend) onderzoek en het stimuleren van interdisciplinaire samenwerking. Dit trok de aandacht van velen waardoor het maximum aantal van 150 aanmeldingen werd overstegen. Het beoogde doel is om Vlootschouw elke twee jaar te organiseren. Hieronder leest u het verslag van Johan van de Worp over de pitches van promovendi en masterstudenten en de informatiemarkt. Deel 1 van Jeroen Louwe Kooijmans vindt u hier.

Lunch en informatiemarkt

Na een inspirerend ochtendprogramma was het tijd voor de lunch, die uitstekend werd verzorgd door het cateringbedrijf van Het Scheepvaartmuseum. Tijdens het nuttigen van een luxebroodje, een warme kop soep en een glas melk, hadden de deelnemers ruimschoots de gelegenheid om elkaar te ontmoeten, bij te praten, te reflecteren op de bijdragen aan het ochtendprogramma en last but not least van gedachten te wisselen over lopend onderzoek. De verschillende posters die waren opgesteld in een afzonderlijke ruimte boden in ieder geval genoeg mogelijkheden voor discussie. Maar liefst twintig personen, zowel archeologen, conservatoren als historici presenteerden hun plannen dan wel bevindingen op posterformaat. Het leidde her en der tot geanimeerde gesprekken, kritische vragen en nuttige uitwisselingen van kennis en informatie. Precies het doel dat de initiatiefnemers van de Vlootschouw voor ogen hadden! Daarnaast lieten de onderzoekers met hun posters weer eens zien hoe breed en gevarieerd het onderzoek naar het maritieme verleden in de Lage Landen is. Een onderzoeksterrein bovendien dat nog altijd op de belangstelling kan rekenen van jongeren en ouderen.

Pitches van promovendi en masterstudenten

Om half twee werd het middagprogramma vervolgd met een nieuwe sessie pitches. Onder toeziend oog van sessievoorzitter Els Jacobs presenteerden zeven personen gedurende vijf minuten hun onderzoek. De toehoorders kregen een breed scala aan thema’s en benaderingen voorgeschoteld. De opeenvolgende sprekers waren allen verzekerd van een aandachtig gehoor.

Rozemarijn Vlijm, als promovendus verbonden aan de Universiteit Leiden en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), beet de spits af met een bijdrage waarin zij haar plannen uiteenzette over haar recent gestarte promotieonderzoek naar de leefomstandigheden aan boord van de Nederlandse oorlogsschepen. Dat er tussen 1780 en 1880 binnen de Koninklijke Marine in humanitair opzicht het nodige veranderde, is inmiddels wel bekend. Maar waarom vonden deze veranderingen eigenlijk plaats? En welke invloed had het Verlichtingsdenken op deze ontwikkelingen? Over vier jaar hoopt Rozemarijn ons het antwoord te kunnen geven.  

Vervolgens presenteerde Sterre Klaver de resultaten van haar MA-onderzoek (University of Southern Denmark), waarvoor zij enige tijd in Taiwan vertoefde. Tijdens haar onderzoek, zo maakte zij duidelijk, is haar gebleken dat Taiwanezen veel waarde hechten aan maritieme archeologie. Daarbij is het haar opgevallen dat de Taiwanezen zich expliciet richten op Nederland. Haar verhaal bood een verrassende inkijk in het dagelijks leven van een onderzoeker in een niet-westerse omgeving.

Daarna was het woord aan Jeroen Vermeersch (Universiteit Gent), die als maritiem archeoloog promotieonderzoek doet naar het hergebruik van middeleeuwse scheepswrakken, in het bijzonder in de Zeeuwse plaats Hulst. Zijn onderzoek geeft niet alleen een goed tijdsbeeld van de toenmalige scheepsbouw, maar laat eveneens zien dat het scheepshout ook voor andere doeleinden kon worden gebruikt, zoals voor het herstel van wegen.

Julie Wynant vertelde aan de hand van haar MA-scriptie (Universiteit Antwerpen) over de impact van raciale verhoudingen bij Compagnie Maritime Belge (1930-1960), een Belgische rederij die een scheepsverbinding tussen Antwerpen en de toenmalige kolonie Congo verzorgde. Congolezen dienden veelal als stoker of tremmer; de omstandigheden waarin zij hun werkzaamheden verrichtten waren bijzonder zwaar, zowel in fysiek als in mentaal opzicht. Zij concludeerde onder meer dat de bestaande loonkloof raciaal gemotiveerd was: Congolezen verdienden de helft minder dan niet-Congolezen.

Aansluitend verzorgde maritiem archeoloog Yftinus van Popta een bijdrage over het archeologische onderzoek naar een Engelse koopvaarder, die tussen 1715-1725 op de Zuiderzee verging en enkele jaren geleden in de buurt van het huidige Lemmer gevonden is. In het schip, dat door de onderzoekers Queen Anne werd genoemd, zijn allerlei voorwerpen gevonden die nog grotendeels intact zijn en een belangrijke rol speelden om het schip te kunnen dateren. Op een heldere wijze zette hij uiteen hoe archeologen hun onderzoek hebben verricht en tot welke conclusies zij zijn gekomen.

Als zesde spreker was Geke Burger aan de beurt, die verslag deed van haar bevindingen die zij deed in het kader van haar MA-scriptie (Universiteit Leiden). Door interdisciplinair en objectgericht onderzoek maakte zij duidelijk hoe feiten en fictie van elkaar gescheiden dienen te worden. Op basis van historisch en archeologisch onderzoek betoogde zij dat de bestaande volksverhalen over de blue beads op het eiland Sint Eustatius als een invented history moeten worden aangemerkt. Archeologisch onderzoek maakte bijvoorbeeld duidelijk dat deze kralen niet afkomstig waren uit Amsterdam, maar uit Bohemen. Daarnaast werden deze kralen in de regel niet als slavenloon gebruikt, wat veelal wel is aangenomen. Evenmin was de WIC de degene die de kralen op het eiland bracht en is er geen bewijs gevonden dat deze kralen na de afschaffing van de slavernij (1863) in zee waren geworpen. Het feit dat er blauwe kralen op het eiland aanspoelden werd veroorzaakt door een scheepswrak voor de kust van het eiland.

Tot slot sprak Samantha Sint Nicolaas, verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), over het project ‘Exploring Slave Trade in Asia’. Zij benadrukte hoe belangrijk grote datasets zijn voor het slavernij-onderzoek. Doel van het project is om het slavernij-onderzoek te consolideren, de bestaande datasets te beheren en zo mogelijk aan elkaar te koppelen.

Na deze boeiende presentaties over zeven totaal verschillende onderwerpen was het woord aan de zaal. Verschillende deelnemers maakten graag gebruik van de gelegenheid om een vraag te stellen en meer te weten te komen over de gepresenteerde onderwerpen. Al met al was ook deze sessie zeer geslaagd. Met een hoofd vol informatie was het tijd voor een pauze, waarin behalve een warme kop koffie of thee, opnieuw de mogelijkheid bestond de posters te bezichtigen, waarna eenieder zich opmaakte voor de derde en laatste serie pitches.


Johan van de Worp is verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Momenteel rondt hij zijn proefschrift af dat gaat over de sociale strijd die het lagere marinepersoneel voerde gedurende de jaren 1890-1918.