In de vroegmoderne tijd was er in de Nederlandse Republiek een grote vraag naar arbeidskrachten in allerlei sectoren, waaronder de maritieme sector. Dit had een hoge aantrekkingskracht had op mannen vanuit heel Europa, vooral uit Duitsland en Scandinavië. Deze mannelijke immigranten kwamen naar de Republiek om aan te monsteren op marine- of oorlogsschepen, vissersboten, koopvaardijschepen en VOC-schepen, maar ook op private slavenschepen. Doordat de archieven van private slavenhandelaren vermoedelijk niet bewaard zijn gebleven was er nog heel weinig bekend over de opvarenden van private slavenschepen.[1] Het boek De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Over Jochem Matthijs en Coenraad Smitt (Walburg Pers, 2022) brengt hier verandering in.
Hendrik van Elm
In 1763 verschenen Mathijs Horeijs en Albert Barenbrug bij notaris Salomon Dorper in Amsterdam. Beiden kregen geld van kooplieden Jochem Matthijs en Coenraad Smitt. Horeijs kreeg iets meer dan zeventig gulden voor huisvesting van de uit Duitsland afkomstige Hendrik van Elm en Barenbrug kreeg ongeveer elf gulden voor geleverde drank aan Van Elm.[2]
Van Elm was in 1762 uitgevaren als bootsmansmaat op het slavenschip Surinaamse Welvaart met kapitein Hendrik Meijster. Het schip werd uitgereed door de boekhouders en reders Jochem Matthijs en Coenraad Smitt (partenrederij) en vertrok vanuit Amsterdam om een reis te maken langs de kust van West-Afrika om daar slaafgemaakte mensen in te kopen. Vanuit West-Afrika werd vervolgens de oversteek gemaakt naar Suriname, waar de slaafgemaakte mensen werden verkocht. Het was een van de tientallen reizen van slavenschepen die werden uitgereed door boekhouders Jochem Matthijs en Coenraad Smitt in de achttiende eeuw.
Van Elm maakte het einde van de reis niet mee. Aan de kust van West-Afrika kwam hij te overlijden. Nadat het schip in Amsterdam was teruggekeerd kregen Horeijs en Barenbrug als crediteuren van Van Elm hun geld uit handen van boekhouders Jochem Matthijs en Coenraad Smitt. Ze waren niet de enigen die nog geld kregen van de Smitts. Ruim een half jaar later, in juli 1764, verschenen drie Duitse familieleden van Van Elm bij notaris Salomon Dorper. Zus Anna Margaretha van Elm en zwagers Johan Henrich Bölke en Jan Henrich Nollen kregen 169 gulden en veertien stuivers ‘sijnde alle de gagien of maandgelden’ die Van Elm wegens zijn dienst op het slavenschip Surinaamse Welvaart nog te goed had. Een deel van het geld was bestemd voor moeder Rebecca van Elm, die nog in Duitsland woonde.[3]
Om zaken te regelen voor hun firma gingen Jochem Matthijs en Coenraad Smitt regelmatig naar een notaris in Amsterdam. Bij de notaris werden bijvoorbeeld akten opgesteld over het bouwen van een slavenschip, de investeerders in het slavenschip of het verloop van een reis. De akten die zijn opgesteld over de overleden bootsmansmaat Van Elm zijn ook voorbeelden van (financiële) zaken die geregeld werden bij de notaris. Juist door deze notariële akten kan inzicht worden verkregen in wie er op de schepen van Jochem Matthijs en Coenraad Smitt werkten, waar ze vandaan kwamen, waar ze in Amsterdam verbleven en of ze nog familieleden hadden.
Zeelieden met een migratieachtergrond
De Duitse Van Elm was een van de vele zeelieden met een migratieachtergrond die in dienst waren bij slavenhandelaren Jochem Matthijs en Coenraad Smitt. Jochem Matthijs Smitt (†1756) was zelf ook een immigrant. Rond 1724 was hij uit Hamburg geëmigreerd met zijn vrouw Sophia Catharina Platen (†1760). In Amsterdam bouwde hij een firma op, waar zijn zoon Coenraad Smitt (1727-1779) in 1750 ook toetrad.
Zoals al eerder werd genoemd kwamen er grote aantallen mannelijke immigranten uit Europa die in de maritieme sector gingen werken, vooral uit Duitsland, maar ook uit Scandinavië. Het is in die zin dus niet opmerkelijk dat er ook veel immigranten aanmonsterden bij Jochem Matthijs en Coenraad Smitt. Wat wel opvallend is, is dat ook de hogere officieren en de kapiteins vrijwel allemaal een migratieachtergrond hadden. Bij de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) waren er wel stuurmannen met een migratieachtergrond, maar de meeste kapiteins waren Zeeuwen.[4] De kapiteins en hogere officieren waren net als de Smitts ook allemaal luthers. Het lutherse geloof speelde een belangrijke rol in het netwerk van Jochem Matthijs en Coenraad Smitt, ze deden bijvoorbeeld ook zaken met de lutherse groot schepenmaker Wessel in ’t Veld, die eveneens een migratieachtergrond had.
In de achttiende eeuw waren Jochem Matthijs en Coenraad Smitt de grootste private slavenhandelaren van Amsterdam. Er werden tussen de 11.000 en 13.000 slaafgemaakte mensen getransporteerd op hun schepen van de kust van West-Afrika naar Suriname.[5] De meeste bemanningsleden die op de slavenschepen voeren kwamen uit wat nu Duitsland en Scandinavië is. Onder hen was ook de Duitse Hendrik van Elm.
Meer weten over slavenhandelaren Jochem Matthijs en Coenraad Smitt, de bemanningsleden en de slaafgemaakte mensen aan boord van hun slavenschepen? Zie: Ramona Negrón en Jessica den Oudsten, De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Over Jochem Matthijs en Coenraad Smitt.
Biografieën
Ramona Negrón (1997) is promovendus aan Universiteit Leiden, waar ze onderzoek doet naar de zeventiende-eeuwse familie Coymans en diens betrokkenheid in het Spaanse koloniale rijk. Daarnaast is ze datacurator bij het Stadsarchief Amsterdam en coauteur van het boek De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Over Jochem Matthijs en Coenraad Smitt. Ze is gespecialiseerd in vroegmoderne koloniale, maritieme en slavernijgeschiedenis.
Jessica den Oudsten (1995) is promovendus aan de Radboud Universiteit en gastonderzoeker bij het Huygens Instituut. Ze is gespecialiseerd in vroegmoderne maritieme geschiedenis en migratiegeschiedenis. Haar PhD project zoomt in op Amsterdam tussen 1660 en 1811 en onderzoekt de processen van integratie en sociale mobiliteit van de nakomelingen van vroegmoderne immigranten in de stad. Daarnaast is ze coauteur van het boek De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Over Jochem Matthijs en Coenraad Smitt.
Bronnen:
Kok, Gerhard de, Walcherse ketens. De trans-Atlantische slavenhandel en de economie van Walcheren, 1755-1780 (Zutphen: Walburg Pers, 2020).
Negrón, Ramona en Jessica den Oudsten, De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Over Jochem Matthijs en Coenraad Smitt (Zutphen: Walburg Pers, 2022).
SAA, 5075, inv. nr. 10812, akte 2732, 17 december 1763.
SAA, 5075, inv. nr. 10816, akte 750, 20 juli 1764.
Afbeeldingen:
Akte waarvan de uitsnede is gemaakt
Pijprokende zeeman
[1] Tot op heden zijn geen archieven van private slavenhandelaren ontdekt.
[2] SAA, 5075, inv. nr. 10812, akte 2732, 17 december 1763.
[3] SAA, 5075, inv. nr. 10816, akte 750, 20 juli 1764.
[4] Gerhard de Kok, Walcherse ketens. De trans-Atlantische slavenhandel en de economie van Walcheren, 1755-1780 (Zutphen: Walburg Pers, 2020) 137.
[5] Ramona Negrón en Jessica den Oudsten, De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Over Jochem Matthijs en Coenraad Smitt (Zutphen: Walburg Pers, 2022) 27.